Your ads will be inserted here by
Easy Plugin for AdSense.
Please go to the plugin admin page to
Paste your ad code OR
Suppress this ad slot.
NJ 1978 , 601
HOF AMSTERDAM (Strafkamer)
3 juni 1977.
(Mrs. De Waard, Witteman, Haak).
Regeling
Sr. art. 180; Sv. artt. 27, 52, 56, 338
Essentie
Onrechtmatig verkregen bewijs. Verbalisanten waren niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening.
Samenvatting
De enkele omstandigheid dat verbalisanten een kleurling (X) hard zagen lopen, komende uit de richting van een als verzamelplaats van handelaren en gebruikers van verdovende middelen bekend staand café, levert niet op een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit. Toen de verbalisanten naar aanleiding van die omstandigheid X staande hielden, waren zij dan ook niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening werkzaam.
Nu het aantreffen van de wikkel van zilverpapier welke heroïne bleek te bevatten het resultaat is geweest van (1) een staande houden van X, zonder dat deze naar objectieve maatstaven als ‘verdachte’ mocht worden aangemerkt en (2) een onderzoek aan de kleding hetwelk werd aangevangen zonder dat ‘ernstige bezwaren’ tegen X bestonden, kan het telastegelegde in bezit, althans aanwezig hebben van heroïne bij gebreke van voldoende op rechtmatige wijze verkregen wettige bewijsmiddelen niet bewezen worden geacht.
Tekst
(Post alia):
- dat verdachte (X) bij inleidende dagvaarding is ten laste gelegd dat:
I
hij op of omstreeks 14 okt. 1976 in de gemeente Amsterdam opzettelijk in zijn bezit, althans aanwezig heeft gehad ongeveer 840 milligram, in ieder geval een hoeveelheid diacetylmorfine, zoals bedoeld in art. 1, lid 1, onder h Opiumwet, ook wel heroine genoemd, en/of een zout van heroine zoals bedoeld in art. 2, lid 1, onder d Opiumwet;
II
hij op of omstreeks 14 okt. 1976 te Amsterdam, toen de in uniform geklede en ter plaatse politiedienst verrichtende marechaussee der eerste klasse N. en de agent van gemeentepolitie B. hem — verdachte — hadden aangehouden en vastgepakt, teneinde hem ten spoedigste over te brengen naar het politiebureau Warmoesstraat ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, aangezien deze opsporingsambtenaren hem, X., verdachten van het opzettelijk in bezit, althans aanwezig hebben, van heroine, welk feit door deze opsporingsambtenaren op heterdaad was ontdekt, althans welke opsporingsambtenaren daartoe een redelijk vermoeden hadden, opzettelijk zich met geweld tegen die aldus in de rechtmatige uitoefening hunner bediening werkzame opsporingsambtenaren heeft verzet door toen daar daartoe opzettelijk gewelddadig te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin genoemde opsporingsambtenaren bezig waren hem verdachte te brengen en te geleiden en door genoemde B. in diens rechterpols te bijten;
- dat ter terechtzitting van het Hof o.m. en zakelijk weergegeven is verklaard door de verdachte:
Op 14 okt. 1976 om ongeveer 3.20 uur had ik op de Sint Olofspoort in Amsterdam ongeveer 840 milligram diacetylmorfine in mijn bezit. Ik wist dat deze stof ook wel heroine wordt genoemd. Ik had deze heroine kort tevoren in een cafe in de Warmoesstraat te Amsterdam gekocht.
Omdat ik haast had liep ik hard uit de richting van dat cafe — Caribian Nights — naar de Prins Hendrikkade, waar iemand op mij wachtte.
De heroine, verpakt in een stukje zilverpapier, hield ik in mijn linker hand in mijn linker jaszak.
Op de Sint Olofspoort kwam ik twee politiemannen in uniform tegen. Zij hielden mij staande en vroegen om een legitimatiebewijs. Toen ik zei dat ik Nederlander was en weigerde mij te legitimeren grepen zij mij vast en begonnen zij mij te fouilleren. Ik verzette mij daar tegen, waarna een van die politiemannen mijn rechterarm op mijn rug draaide terwijl de andere mij om mijn hals greep. Tijdens deze schermutseling heb ik mijn linkerhand uit mijn linker jaszak gehaald en daarbij is het pakje zilverpapier met de heroine op de grond gevallen.
Your ads will be inserted here by
Easy Plugin for AdSense.
Please go to the plugin admin page to
Paste your ad code OR
Suppress this ad slot.
Toen vervolgens de politiemannen mij meenamen in de richting van het politiebureau Warmoesstraat heb ik mij met geweld tegen hen verzet door opzettelijk met kracht te rukken en te trekken in de tegenovergestelde richting en door een van die politiemannen, namelijk de man die ik hier als getuige aanwezig zie en die Balsing wordt genoemd, in zijn pols te bijten.
De getuige B.: Op 14 okt. 1976 om ongeveer 3.20 uur liep ik als agent van gemeentepolitie te Amsterdam samen met N., marechaussee der eerste klasse, dienstdoende en beiden in uniform gekleed, met voet-surveillance belast op de Sint Olofspoort te Amsterdam ter hoogte van de Warmoesstraat.
Ik zag daar een hard lopende kleurling ons tegemoet komen uit de richting van het cafe Caribian Nights. Het cafe Caribian Nights staat bij ons bekend als een verzamelplaats van handelaren en gebruikers van verdovende middelen.
In verband hiermee vermoedde ik dat verdachte in het bezit was van verdovende middelen en daarom hield ik — in samenwerking met N. — verdachte staande om hem aan zijn kleding te onderzoeken. Het trok toen mijn aandacht dat verdachte zijn linkerhand voortdurend in zijn jaszak bleef houden en ik realiseerde mij daarop dat ik dit ook al gezien had terwijl verdachte ons tegemoet liep. Omdat verdachte zijn linkerhand niet uit die jaszak haalde — ook niet nadat hij door N. en mij staande was gehouden — vatte ik het ernstige vermoeden op dat hij in die jaszak verdovende middelen had.
- en ik hebben hem daarop aangehouden als verdacht van het opzettelijk bezitten van verdovende middelen. Wij pakten hem vast om hem over te brengen naar het politiebureau Warmoesstraat teneinde hem ten spoedigste voor een hulpofficier van justitie te doen geleiden maar daar verzette hij zich tegen door gewelddadig te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin wij bezig waren hem te brengen en te geleiden en door mij in mijn rechterpols te bijten.
Intussen had verdachte zijn linkerhand uit zijn linker jaszak gehaald en een wikkel van zilverpapier op de grond laten vallen. Later bleek dat deze wikkel heroine bevatte.
- dat een ambtsedig p.-v. no. 7343/76 van 14 okt. 1976, opgemaakt door N., marechaussee der eerste klasse en B. agent van gemeentepolitie te Amsterdam, o.m. inhoudt:
Op donderdag 14 okt. 1976, omstreeks 03.20 uur, bevonden wij ons, in uniform gekleed en met voet-surveillance belast, op de openbare weg de Sint Olofspoort te Amsterdam, ter hoogte van de Warmoesstraat.
Op dag datum en tijdstip voormeld, zagen wij een man, hard lopend in onze richting komen. Wij zagen dat de man, nader verdachte te noemen, uit de richting kwam van cafe ‘Caribian Nights’, zijnde een cafe dat ons bekend staat als een verzamelplaats van handelaren en gebruikers in verdovende middelen.
Daar wij vermoedden dat verdachte in het bezit zou kunnen zijn van verdovende middelen, hielden wij hem staande ten einde hem aan zijn kleding te onderzoeken. Bij het onderzoek aan de kleding van hem, wilde hij zijn linker hand niet uit zijn linker jaszak halen. Op ons herhaald verzoek, om zijn linker hand uit zijn linker jaszak te halen, antwoordde verdachte, ‘dat doe ik niet want ik heb haast. Er wacht iemand op mij.’
Daar wij, verbalisanten, hierdoor een ernstig vermoeden kregen, dat verdachte in zijn linker jaszak verdovende middelen zou hebben, hebben wij verdachte op donderdag 14 okt. 1976, te 03.25 uur, aangehouden op de openbare weg de Sint Olofspoort te Amsterdam, ter hoogte van de Warmoesstraat, ter zake vermoedelijke overtreding van de Opiumwet. Wij, verbalisanten, pakten hierop verdachte ieder bij een arm ten einde hem over te brengen naar het politiebureau Warmoesstraat om hem aldaar voor te geleiden voor een hulpofficier van Justitie.
Tijdens deze overbrenging, ging verdachte zich tegen ons, verbalisanten verzetten, door te rukken en te trekken in een richting, tegenovergesteld aan die in welke wij hem trachtten te brengen. Hierdoor ontstond een worsteling tussen verdachte en ons verbalisanten, waarbij verdachte mij, verbalisant B., in de rechter pols beet, waardoor ik een opgezette pols bekwam. Tevens zagen wij, dat de verdachte nu wel zijn linkerhand uit zijn linker jaszak haalde en daarbij een zilveren wikkel trachtte weg te gooien.
Bij een nader onderzoek van de wikkel, zagen wij dat in deze wikkel enig op heroine gelijkende waar zat. Deze wikkel namen wij ten behoeve van het onderzoek onder ons, enz.
- met betrekking tot het onder II ten laste gelegde:
dat niet is gebleken dat de genoemde opsporingsambtenaren, toen zij verdachte als zodanig staande hielden en aan zijn kleding wilden gaan onderzoeken, op heterdaad hadden ontdekt dat verdachte heroine in bezit althans aanwezig had en evenmin dat zij daartoe een vermoeden hadden dat was gegrond op meer dan de volgende feiten en omstandigheden: dat zij op tijd en plaats voormeld een kleurling hard zagen lopen, komende uit de richting van het hun als verzamelplaats van handelaren en gebruikers van verdovende middelen bekende cafe Caribian Nights;
dat een en ander niet oplevert een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit als bedoeld in art. 27 Sv. en evenmin ernstige bezwaren waardoor dit optreden — staande houden en aan de kleding onderzoeken — rechtmatig zou zijn;
dat dit niet anders werd doordat verdachte zijn linkerhand in zijn linker jaszak bleef houden en N. en B. hierin aanleiding vonden hem vervolgens aan te houden en vast te pakken;
dat derhalve niet is bewezen dat voornoemde opsporingsambtenaren hierbij in de rechtmatige uitoefening van hun bediening werkzaam waren zodat verdachte van het hem onder II ten laste gelegde moet worden vrijgesproken;
- met betrekking tot het onder I ten laste gelegde:
dat o.g.v. het hiervoren overwogene moet worden aangenomen dat het aantreffen door de verbalisanten N. en B. van de wikkel van zilverpapier welke heroine bleek te bevatten het resultaat is geweest van een optreden van die verbalisanten waarbij de geldende wettelijke voorschriften niet met voldoende zorgvuldigheid in acht zijn genomen en hetwelk mitsdien niet rechtmatig kan worden geacht, namelijk:
1
een staande houden van X., zonder dat de daarvoor in art. 52 jo. 27 Sv. gestelde voorwaarde was vervuld dat hij — naar objectieve maatstaven — als ‘verdachte’ mocht worden aangemerkt, en
2
een onderzoek aan de kleding, hetwelk werd aangevangen zonder dat de ingevolge art. 56, lid 1, Sv. en art. 9, lid 5, Opiumwet (oud) vereiste ‘ernstige bezwaren’ tegen Bergwijn bestonden;
dat het Hof, gelet op het vorenstaande, van oordeel is dat bij gebreke van voldoende op rechtmatige wijze verkregen wettige bewijsmiddelen het onder I ten laste gelegde niet bewezen kan worden geacht;
- dat verdachte derhalve zowel van het onder I als van het onder II ten laste gelegde moet worden vrijgesproken;enz.