Your ads will be inserted here by
Easy Plugin for AdSense.
Please go to the plugin admin page to
Paste your ad code OR
Suppress this ad slot.
NJ 1991 , 608
HOGE RAAD
4 januari 1991, nr. 14 449
(Mrs. Ras, De Groot, Hermans, Haak, Boekman; A-G Strikwerda; m.nt. DWFV)
In Raadkamer 1990, 23
RvdW 1991, 27 (Zie ook Computerrecht 1991/2, p. 84, m.nt. P.B. Hugenholtz; W.F.F. Oppenoorth in Bb 1991/6, p. 52 en IER 1991/4, p. 96, m.nt. FWG; red.)
m.nt. DWFV
RVDW 1991, 27 * [1]
Regeling
Auteurswet 1912 art. 1, 10
Essentie
Auteursrecht. Verzameling trefwoorden in de Grote Van Dale. Werk in de zin van art. 1 jo. 10 Auteurswet.
Samenvatting
Een verzameling van woorden die deel uitmaken van de Nederlandse taal, voldoet niet zonder meer aan het vereiste dat wil een voortbrengsel kunnen worden beschouwd als een werk in bedoelde zin, het een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt.
Partijen
Rudolph Jan Romme, wonende te Bosch en Duin, gem. Zeist, eiser tot cassatie, adv. mr. J.W. van Leeuwen,
tegen
Van Dale Lexicografie BV, te Utrecht, verweerster in cassatie, niet verschenen.
Tekst
Hof:
2
De grieven
De grieven in het principaal hoger beroep luiden:
Grief I
Ten onrechte heeft de president overwogen:
Om het oplossen van dergelijke puzzels te vereenvoudigen heeft Romme te zamen met anderen geruime tijd gewerkt aan de vervaardiging van een computerbestand, bestaande uit een woordenbestand en een daaraan gekoppeld toepassingsprogramma dat in staat is enkele — op de oplossing van puzzels gerichte — zoekprocedures uit te voeren.
Grief II
Ten onrechte heeft de president overwogen:
Subsidiair doet Van Dale haar vordering steunen op art. 1401 BW wegens het door Romme profiteren van haar, Van Dale’s, investeringen en inspanningen.
Grief III
Ten onrechte heeft de president overwogen:
Dit een en ander brengt naar Ons voorlopig oordeel mee dat de aldus ontstane verzameling trefwoorden van de 11e druk dient te worden aangemerkt als het resultaat van creatieve arbeid, die voorts door haar samenstelling een eigen, oorspronkelijk, van alle woordenboeken afwijkend karakter heeft, zodat op de verzameling trefwoorden als zodanig auteursrecht rust hetwelk toekomt aan de maker ervan, te weten Van Dale.
Grief IV
Ten onrechte heeft de president overwogen:
Het verweer van Romme, dat hij bij het vervaardigen van zijn woordenbestand de verzameling trefwoorden van de Grote Van Dale slechts als uitgangspunt heeft genomen en dat door hem wijzigingen en toevoegingen zijn aangebracht, kan niet slagen. Ons inziens is voorshands niet aannemelijk geworden dat deze wijzigingen en toevoegingen van dien aard zijn dat met betrekking tot het door Romme gemaakte woordenbestand kan worden gesproken van een nieuw en oorspronkelijk werk.
De grief in het incidenteel hoger beroep luidt:
Ten onrechte heeft de president de eis onder b en onder d, zoals gewijzigd ter zitting, afgewezen door te overwegen — samengevat — dat, nu Romme zijn computerbestand niet heeft verkocht, er geen afnemers zijn van een exemplaar van het bestand.
3
Waarvan het hof uitgaat
Geen grieven zijn gericht tegen de weergave van door de president tot uitgangspunt genomen feiten in overweging 2 onder a en tot en met f, behoudens voorzover onder grief I vermeld, alsmede in de toelichting op die grief, waar Romme nog bezwaar aanvoert tegen een passage sub e; het hof gaat aan dat bezwaar voorbij omdat die passage berust op een stelling van Romme zelf in zijn conclusie van antwoord, terwijl voor herstel van een in eerste aanleg begane misslag geen aanleiding bestaat nu Romme niet aangeeft welk belang voor hem bij een dergelijk herstel bestaat.
Ook het hof gaat derhalve onder voormeld voorbehoud van de in die overweging vermelde feiten uit. (zie het arrest van de HR-Red.)
4
De gronden van de beslissing
4.1
Het hof zal eerst de derde grief behandelen, waarmee de vraag aan de orde wordt gesteld of het trefwoordenbestand van de 11e druk van de Grote Van Dale een auteursrechtelijk beschermd werk is.
In dit geding kan als gesteld en niet (voldoende) betwist ervan worden uitgegaan dat de redactie van vermeld werk voor de samenstelling van de 11e druk is uitgegaan van het trefwoordenbestand van voorgaande drukken, waaruit zij woorden heeft weggelaten en waaraan zij door haar van elders verzamelde en door vrijwilligers aan haar opgegeven woorden (en betekenissen) heeft toegevoegd, een en ander met hantering van door haar opgestelde criteria.
Naar het oordeel van het hof is hier sprake van een oorspronkelijke selectie; de daarin besloten creatieve arbeid geeft aan het bestand een oorspronkelijk karakter.
4.2
Daaraan doet niet af, zoals Romme wil, dat de redactie bij dat selectieproces gebruik maakt van (beschermd) werk van anderen door dat te onderwerpen aan een onderzoek naar het voorkomen van nieuwe woorden (of van aan een bestaand woord gegeven nieuwe betekenis); evenmin doet daaraan af dat de redactie gebruik maakt van de medewerking van vrijwilligers die (ook ongevraagd) nieuwe woorden of nieuwe betekenissen aan de redactie opgeven. Het gaat primair om de beslissing of een woord wel of niet wordt opgenomen; daarbij is de wijze waarop het woord ter kennis van de redactie is gekomen van ondergeschikt belang.
4.3
Het hof verwerpt het betoog van Romme dat de samenstelling van het trefwoordenbestand niet het resultaat is van creatieve arbeid nu het samenstellen neerkomt op het louter toepassen van criteria, ook al zou het opstellen van die criteria wel als creatieve bezigheid kunnen worden aangemerkt.
Dit betoog gaat niet op reeds omdat het uitgaat van een oneigenlijke scheiding van de bezigheden in het geheel van het selectieproces.
4.4
Ook gaat niet op de opmerking van Romme dat, ook al wordt aangenomen dat aan de beslissing ten aanzien van elk der opgenomen woorden enige creatieve werkzaamheid ten grondslag ligt (de toepassing van de criteria), dit niet betekent dat aan het geheel van het bestand bescherming toekomt, omdat op losse woorden geen auteursrecht mogelijk is en het geheel niet meer is dan al die losse woorden bij elkaar.
Dit is reeds daarom onjuist omdat het werk nu juist bestaat in de beschrijving van de schat van woorden die deel uitmaken van de Nederlandse taal en naar de criteria van de redactie voor vermelding in aanmerking komen, waarbij van de meeste van die woorden de betekenis wordt gegeven. Romme wil ook hier een oneigenlijk onderscheid maken.
4.5
Met de president is het hof van oordeel dat de in 4.1 vermelde vraag bevestigend moet worden beantwoord. De verzameling trefwoorden dient te worden aangemerkt als het resultaat van creatieve arbeid, met door haar samenstelling een eigen, oorspronkelijk karakter. Het is een werk als bedoeld in art. 10 Auteurswet 1912.
Het hof verwerpt de derde grief.
4.6
Dit lot treft ook de vierde grief, waarin Romme opkomt tegen het oordeel van de president dat (voorshands) niet aannemelijk is geworden dat de werkzaamheden van Romme een nieuw werk hebben opgeleverd.
Die werkzaamheden betreffen het overtikken van alle woorden aldus dat deze electronisch werden geregistreerd op computerdiskettes, waarbij koppeltekens, accenten en trema’s zijn weggelaten en de letter ij telkens is vervangen door een ander teken en waarbij voorts van elk zelfstandig naamwoord ook de meervoudsvorm voluit werd getikt, alsmede het toevoegen van nog — beweerdelijk — duizenden woorden die Romme van elders kende, puzzelwoorden, eigennamen en dergelijke.
Door toepassing van enige computer-manipulaties heeft Romme, al dan niet samen met zijn medewerkers, de alfabetisch/lexicografische rangschikking van Van Dale’s trefwoordenbestand doorbroken en de gehele verzameling woorden (inclusief zijn ‘eigen’ woorden) naar lengte ondergebracht in 35 groepen, waarin die woorden op een door Romme gekozen wijze zijn gerangschikt.
Deze nieuwe rangschikking dient — naar het hof begrijpt — als basis van het uiteindelijk computerprogramma, met behulp waarvan (zonder verder denkwerk) in cryptogrammen in te vullen woorden van bepaalde lengte waarvan enige letters bekend zijn (en eventueel ook de plaats daarvan in het woord) kunnen worden opgevraagd.
4.7
Terecht heeft de president beslist dat dit alles (dat Romme beschouwt als bewerking) niet een nieuw, oorspronkelijk werk oplevert. Daartegen verzet zich de omstandigheid dat het trefwoordenbestand van Van Dale zijn auteursrechtelijke bescherming niet ontleent aan de rangschikking van de daarvan deel uitmakende woorden, doch aan de aan dat bestand ten grondslag liggende oorspronkelijke selectie. Toevoeging van een, in verhouding onbetekenend, aantal andere woorden maakt dit niet anders en evenmin de omstandigheid dat door de werkzaamheden van Romme c.s. het geheel (anders dan het trefwoordenbestand in alfabetische rangschikking) bruikbaar is geworden voor het oplossen van puzzels. Het hof gaat voorbij aan de in strijd met uitdrukkelijke eerdere stellingen eerst ten tijde van de pleidooien bij repliek gedane mededeling dat Romme ook een substantieel deel van door Van Dale geselecteerde woorden zou hebben weggelaten.
4.8
In de toelichting op zijn eerste grief stelt Romme tegenover de met die grief aangevochten beschrijving door de president van Romme’s werkwijze zijn eigen beschrijving daarvan. Het hiervoor onder 4.6 vermelde is daaraan ontleend. Voor het oordeel dat het resultaat van die werkzaamheden niet is een nieuw, oorspronkelijk werk, heeft die nadere beschrijving naar uit het voorgaande blijkt niet het door Romme gewenste effect.
De grief kan, wat er van zij, derhalve Romme niet baten.
4.9
Bij de tweede grief heeft Romme geen belang omdat de door Van Dale subsidiair aangevoerde grondslag niet aan de orde komt, weshalve ook deze grief tevergeefs wordt voorgedragen.
4.10
Van Dale komt met haar grief in het incidenteel hoger beroep op tegen het oordeel van de president dat er geen afnemers zijn van een exemplaar van het (bewerkte) bestand en dat openbaarmaking daarvan tot nog toe achterwege is gebleven.
Vaststaat dat in ieder geval twee exemplaren in handen zijn gekomen van anderen dan Romme. Romme stelt dat het hierbij gaat om de personen die samen met hem het trefwoordenbestand hebben overgezet op diskettes en het ook aan dezen is toegestaan het bestand voor eigen gebruik te behouden.
Het hof acht echter niet aannemelijk dat te dezen sprake is van drie (Romme en die twee anderen) coproducenten die op voet van gelijkheid te zamen voor het eigen gebruik van hun drieen het bestand op diskettes hebben gezet. Voorzover die twee andere als ‘medewerkers’ van Romme moeten worden aangeduid dan is dat in de hedendaagse betekenis van dat woord van ‘werkkrachten’.
Dat die twee anderen werk leverden ten behoeve van Romme en als beloning een compleet exemplaar van Romme hebben gekregen wordt aannemelijk door het door Romme (onbetwist) gestelde feit dat die beiden zich jegens Romme hebben moeten verbinden — op straffe van een boete — om verdere verveelvoudiging na te laten en de diskettes niet door derden te laten gebruiken, gezien in samenhang met het voornemen van Romme om met het computerprogramma inkomsten te gaan verwerven (waarvan blijkt uit de brief d.d. 22 nov. 1989 van zijn procureur aan het hof). Romme en zijn twee medewerkers vormen niet een besloten kring waarbinnen het gebruik van een verveelvoudiging (in enkele exemplaren) als ‘eigen gebruik’ is toegestaan.
Het hof merkt de twee medewerkers voorshands aan als afnemers van Romme; derhalve acht het hof de vordering van Van Dale voor zover hier aan de orde als na te melden toewijsbaar.
4.11
Nu, naar uit het voorgaande volgt, de grieven van Romme falen en de grief van Van Dale slaagt zal het hof het principaal hoger beroep afwijzen en op het incidenteel hoger beroep alsnog het in hoger beroep gehandhaafde deel van de afgewezen oorspronkelijke vorderingen toewijzen. Romme moet als de in zowel het principaal als in het incidenteel hoger beroep in het ongelijk gestelde partij de kosten daarvan dragen.
5
De beslissing
Het hof:
rechtdoende op het principaal hoger beroep:
—
wijst dit af;
rechtdoende op het incidenteel hoger beroep:
—
vernietigt het vonnis waarvan beroep voorzover daarbij navolgende voorzieningen zijn geweigerd en in zover opnieuw rechtdoende:
—
beveelt Romme binnen vijf dagen na betekening van dit arrest:
1
aan mr. H.W. Wefers Bettink, advocaat te Amsterdam, op te geven naam en adres van degenen die het litigieuze product hebben afgenomen;
2
die afnemers schriftelijk op de hoogte te stellen van dit arrest en de afnemers, met het oog daarop, te verzoeken het geleverde product aan hem terug te zenden;
een en ander op straffe van een aan Van Dale te betalen, onmiddellijk opeisbare, dwangsom van ƒ 500 (vijfhonderd gulden) voor iedere dag dat Romme na het verstrijken van vijf dagen na de betekening van dit arrest nalatig blijft aan (een van) de bevelen te voldoen;
rechtdoende op het principaal en het incidenteel hoger beroep voorts:
—
verwijst Romme in de kosten van het geding, die aan de zijde van Van Dale tot aan deze uitspraak in totaal begroot op ƒ 5000.
Cassatiemiddel:
(…)
zulks ten onrechte om de navolgende, in onderling verband en samenhang te lezen redenen:
1
Inzet van deze procedure is de vraag of de verzameling trefwoorden, dat wil zeggen de woorden zonder de bijbehorende omschrijvingen, uit de 11e druk van de door verweerder in cassatie, ook te noemen: Van Dale, uitgegeven en samengestelde Grote Van Dale een auteursrechtelijk beschermd werk is. Eiser tot cassatie, ook te noemen: Romme, is van oordeel dat het hof deze vraag ten onrechte bevestigend beantwoord heeft.
2
Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft Romme in de eerste plaats aangevoerd, dat een verzameling trefwoorden op zich nooit het voorwerp van auteursrechtelijke bescherming kan zijn, omdat een dergelijke verzameling per definitie niet meer is dan de optelsom van de losse woorden waaruit de verzameling bestaat, terwijl op losse woorden geen auteursrecht mogelijk is. Dit heeft Romme toegelicht door erop te wijzen, dat bij een verzameling trefwoorden de volgorde volstrekt onbelangrijk is. Of de woorden nu alfabetisch, op lengte of ‘random’ gerangschikt worden, het blijft dezelfde verzameling trefwoorden. In dit opzicht verschilt een verzameling trefwoorden dan ook van ieder ander auteursrechtelijk beschermd werk. Wie de volgorde van de woorden in het gedicht ‘Oote’ van Jan Hanlo drastisch verandert zal het gedicht niet begrijpelijker maken, maar krijgt wel een ander gedicht. Een verzameling trefwoorden mist die eigenschap. Tussen de woorden beslaat geen enkele samenhang, het geheel ontbeert structuur. Daardoor kan het ook nooit een eigen, oorspronkelijk werk zijn: het eigene kan hooguit gevonden worden in de selectie van ieder woord afzonderlijk.
3
Behalve onjuist is de verwerping van dit betoog van Romme ook onbegrijpelijk. Volgens het hof is het voorgaande ‘reeds daarom onjuist omdat het werk nu juist bestaat in de beschrijving van de schat van woorden die deel uitmaken van de Nederlandse taal en naar de criteria van de redactie voor vermelding in aanmerking komen, waarbij van de meeste van die woorden de betekenis wordt gegeven’. Romme ziet niet in waarom dit ‘nu juist’ zijn gedachtengang zou ontkrachten. Romme betwist immers niet dat een verzameling trefwoorden door het toepassen van bepaalde criteria tot stand kan komen (zoals in casu het criterium is: behoren tot de Nederlandse taal en voor opneming in aanmerking komen), maar dat het geheel van woorden een zodanige samenhang krijgt, dat dit een zelfstandig karakter heeft. De overweging van het hof is des te onbegrijpelijker, nu het hof ook de omstandigheid dat ‘van de meeste van die woorden de betekenis wordt gegeven redengevend acht. De pp. verdeeld houdende vraag is immers of aan de verzameling trefwoorden uit de Grote Van Dale, afgezien van de betekenissen, auteursrechtelijke bescherming toekomt.
4
Tevens is onbegrijpelijk de overweging van het hof dat Romme, waar hij stelt dat het trefwoordenbestand tot stand komt door mechanische toepassing van de door de redactie van de Grote Van Dale opgestelde criteria, ‘uitgaat van een oneigenlijke scheiding van de bezigheden in het geheel van het selectieproces’. Romme had immers betoogd, dat het opstellen van criteria voor het samenstellen van een trefwoordenbestand weliswaar het resultaat is van creatieve arbeid, maar dat dit niet geldt voor het vervolgens toepassen van die criteria. Dat door Van Dale uitgegaan wordt van dergelijke criteria staat tussen partijen vast en wordt door het hof ook nog eens uitdrukkelijk vastgesteld.
Dat daarbij sprake zou zijn van een zekere verwevenheid tussen het opstellen en hanteren van deze criteria is door Van Dale niet gesteld en ook overigens niet gebleken. De door Romme gehanteerde onderscheiding is dus conform de stellingen van partijen en had voor het hof als uitgangspunt behoren te dienen. Dit betekent tevens, dat het hof ook op deze grond in het gelijk had moeten stellen. Een volledig langs mechanische weg tot stand gekomen werk, zoals een computervertaling, mist het eigen, persoonlijke karakter, dat vereist is voor auteursrechtelijke bescherming.
Hoge Raad:
1
Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie — verder te noemen Van Dale — heeft bij exploot van 7 juli 1989 eiser tot cassatie — verder te noemen Romme — gedagvaard voor de president Rb. Utrecht en — na wijziging van eis — gevorderd Romme te veroordelen met onmiddellijke ingang iedere inbreuk op het auteursrecht van Van Dale door het verveelvuldigen en openbaarmaken van het woordenbestand of een substantieel gedeelte daarvan te staken en gestaakt te houden, aan de advocaat van Van Dale op te geven naam en adres van degenen die het litigieuze produkt hebben afgenomen, de potentiele afnemers te wijzen op de consequenties van eventuele afname van deze produkten en van hen teruggave van deze produkten te verzoeken en hem te veroordelen tot betaling van een bedrag van ƒ 10 000 (later gewijzigd in ƒ 5000) als voorschot op de door Van Dale geleden schade, een en ander op verbeurte van een dwangsom van ƒ 5000 per dag.
Nadat Romme tegen de vorderingen verweer had gevoerd heeft de president bij vonnis in kort geding van 17 aug. 1989 (IER 1989/5, 49, p. 91; red.) Romme veroordeeld om met onmiddellijke ingang iedere inbreuk op het auteursrecht van Van Dale door de verveelvoudiging en openbaarmaking van — een substantieel deel van — de verzameling trefwoorden van de Grote Van Dale gestaakt te houden, met een dwangsom van ƒ 5000 per dag dan wel ƒ 1000 voor ieder exemplaar van het bestand, en met afwijzing van het meer of anders gevorderde.
Tegen dit vonnis heeft Romme hoger beroep ingesteld bij het Hof Amsterdam, waarna Van Dale incidenteel hoger beroep heeft ingesteld.
Bij arrest van 29 maart 1990 (IER 1990/4, 40, p. 83; red.) heeft het hof het principaal beroep afgewezen en in het incidenteel beroep het bestreden vonnis vernietigd voor zover de navolgende voorzieningen zijn geweigerd, en opnieuw rechtdoende Romme bevolen aan de advocaat van Van Dale naam en adres op te geven van degenen die het litigieuze produkt hebben afgenomen, en die afnemers schriftelijk op de hoogte te stellen van dit arrest en, met het oog daarop, te verzoeken het geleverde produkt aan hem terug te geven, een en ander op verbeurte van een dwangsom van ƒ 500 per dag.
(…)
3
Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:
a
Van Dale is de maker van het woordenboek ‘Van Dale’s Groot Woordenboek der Nederlandse Taal’;
b
de in 1984 verschenen 11e druk van dit woordenboek (verder: de Grote Van Dale) bevat ongeveer 230 000 alfabetisch gerangschikte trefwoorden, telkens gevolgd door een omschrijving;
c
Romme die als hobby beoefent het oplossen van onder meer kruiswoordpuzzels en cryptogrammen en het maken van anagrammen, heeft al deze trefwoorden (te zamen met naar zijn zeggen nog enige duizenden woorden die hij van elders kende) overgebracht of doen overbrengen op computerdiskettes, waarbij van elk zelfstandig naamwoord ook de meervoudsvorm werd ingevoerd, een en ander met weglating van koppeltekens, accenten en trema’s en vervanging van de letter ij door een ander teken;
d
door toepassing van wat het hof noemt ‘enige computer-manipulaties’ heeft Romme de alfabetisch/lexicografische rangschikking van Van Dale’s trefwoordenbestand doorbroken en de gehele verzameling woorden (inclusief zijn ‘eigen’ woorden) ondergebracht in een nieuwe rangschikking die, zoals het hof zegt het te begrijpen, dient als basis van het uiteindelijke computerprogramma, met behulp waarvan (zonder verder denkwerk) in cryptogrammen in te vullen woorden van bepaalde lengte waarvan enige letters bekend zijn, kunnen worden opgevraagd;
Your ads will be inserted here by
Easy Plugin for AdSense.
Please go to the plugin admin page to
Paste your ad code OR
Suppress this ad slot.
e
van het aldus bewerkte bestand zijn in ieder geval twee exemplaren in handen gekomen van anderen dan Romme.
3.2
Op de grond dat het trefwoordenbestand van de Grote Van Dale een werk is van letterkunde, wetenschap of kunst als bedoeld in art. 1 in verbinding met art. 10 lid 1 Auteurswet 1912, althans dat dit trefwoordenbestand is een ander geschrift als in art. 10 lid 1 onder 1e genoemd, heeft Van Dale haar vorderingen primair gebaseerd op inbreuk op haar auteursrecht; subsidiair heeft zij geageerd uit onrechtmatige daad.
Aannemende dat hier sprake is van een werk in voormelde zin hebben president en hof de vorderingen toewijsbaar geoordeeld.
3.3
Het geschil in cassatie betreft uitsluitend de vraag of de verzameling trefwoorden van de 11e druk van de Grote Van Dale op zichzelf een auteursrechtelijk beschermd werk is van letterkunde, wetenschap of kunst als bedoeld in art. 1 in verbinding met art. 10 Aw; dat het woordenboek als geheel zulk een werk is, is niet in geschil.
Het hof heeft zijn bevestigende beantwoording van die vraag gebaseerd op de overweging dat de redactie bij de samenstelling van de 11e druk is uitgegaan van het trefwoordenbestand van voorgaande drukken, waaruit zij woorden heeft weggelaten en waaraan zij door haar van elders verzamelde en door vrijwilligers aan haar opgegeven woorden (en betekenissen) heeft toegevoegd, een en ander met hantering van door haar opgestelde criteria. Naar ’s hofs oordeel is aldus sprake van een oorspronkelijke selectie, en geeft de daarin besloten creatieve arbeid aan het bestand een oorspronkelijk karakter (r.o. 4.1).
Het betoog van Romme dat het geheel niet meer is dan de optelsom van losse woorden en dat op losse woorden geen auteursrecht mogelijk is, heeft het hof verworpen, op de grond dat het werk ‘nu juist bestaat in de beschrijving van de schat van woorden die deel uitmaken van de Nederlandse taal en naar de criteria van de redactie voor vermelding in aanmerking komen, waarbij van de meeste van die woorden de betekenis wordt gegeven’ (r.o. 4.4).
3.4
Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat, wil een voortbrengsel kunnen worden beschouwd als een werk van letterkunde, wetenschap of kunst als bedoeld in art. 1 in verbinding met art. 10 Aw, vereist is dat het een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt.
Een verzameling van woorden die deel uitmaken van de Nederlandse taal, voldoet niet zonder meer aan dit vereiste. Op zich zelf is zulk een verzameling immers niet meer dan een hoeveelheid feitelijke gegevens die als zodanig voor auteursrechtelijke bescherming niet in aanmerking komt. Dat zou slechts anders zijn indien de verzameling het resultaat zou zijn van een selectie die een persoonlijke visie van de maker tot uitdrukking brengt.
Uit hetgeen het hof heeft overwogen valt niet op te maken dat het hier om zulk een selectie gaat. Daarin is, integendeel, slechts sprake van ‘de schat van woorden die deel uitmaken van de Nederlandse taal’, waarbij ten aanzien van de selectiecriteria niet anders blijkt dan dat het gaat om woorden die in een modern woordenboek als de Grote Van Dale voor vermelding in aanmerking komen.
Uit het voorgaande volgt dat het hof tenzij is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting ten aanzien van het begrip werk in de zin van de Auteurswet 1912, hetzij zijn oordeel niet genoegzaam heeft gemotiveerd. Voor zover het middel daarover klaagt, is het gegrond; de overige klachten behoeven geen behandeling.
4
Beslissing
De HR:
vernietigt het arrest van het Hof Amsterdam van 29 maart 1990;
verwijst de zaak ter verdere behandeling en beslissing naar het Hof ‘s‑Gravenhage;
veroordeelt Van Dale in de kosten van het geding in cassatie, tot deze uitspraak aan de zijde van Romme begroot op ƒ 3378,75, op de voet van art. 57b Rv te voldoen aan de griffier.
Conclusie
A‑G mr. Strikwerda
1
Van Dale, niet verschenen verweerster in cassatie, is de maker van Van Dale’s Groot Woordenboek der Nederlandse Taal (de ‘Grote Van Dale’). Dit woordenboek bevat in zijn 11e druk ongeveer 230 000 alfabetisch gerangschikte trefwoorden, telkens gevolgd door een omschrijving daarvan.
2
Romme, eiser tot cassatie, heeft om het oplossen van onder meer kruiswoordpuzzels, cryptogrammen en het maken van anagrammen te vereenvoudigen een computerbestand vervaardigd dat bestaat uit een woordenbestand en een daaraan gekoppeld toepassingsprogramma dat in staat is enkele — op de oplossing van puzzels gerichte — zoekprogramma’s uit te voeren. Dit woordenbestand is voor een groot gedeelte samengesteld uit de verzameling trefwoorden van de 11e druk van de Grote Van Dale, alsmede de voluit geschreven meervoudsvormen daarvan. Romme heeft daartoe de verzameling trefwoorden van de Grote Van Dale onder het aanbrengen van enkele wijzigingen en het toevoegen van andere, zelf opgespoorde trefwoorden overgebracht op computerdiskettes.
3
Inzet in cassatie is de vraag of Van Dale aanspraak kan maken op auteursrechtelijke bescherming van de verzameling trefwoorden.
4
In eerste aanleg heeft de president van de Utrechtse rechtbank, bij wie Van Dale in kort geding onder meer had gevorderd aan Romme een verbod tot verdere verveelvoudiging en openbaarmaking van de trefwoordenverzameling op te leggen, die vraag in bevestigende zin beantwoord. De president overwoog (r.o. 5):
De verzameling trefwoorden van de 11e druk van de Grote Van Dale is, naar Van Dale onweersproken heeft betoogd, samengesteld op basis van onder meer de vorige druk van de Grote Van Dale (zoals telkens bij een nieuwe uitgave de laatste uitgave als basis wordt gebruikt). De redactie van de Grote Van Dale heeft vervolgens nieuwe, Nederlandse woorden verzameld met behulp ven diverse boeken en tijdschriften, alsmede door het noteren van spreektaal. Slechts indien een nieuw woord voldeed aan de door de samenstellers ontwikkelde eigen selectiecriteria, werd dit als zodanig opgenomen in de 11e druk van de Grote Van Dale. Dit een en ander brengt naar Ons voorlopig oordeel mee dat de aldus ontstane verzameling trefwoorden van de 11e druk dient te worden aangemerkt als het resultaat van creatieve arbeid, die voorts door haar omvang en samenstelling een eigen, oorspronkelijk, van alle andere woordenboeken afwijkend karakter heeft, zodat op de verzameling trefwoorden als zodanig auteursrecht rust hetwelk toekomt aan de maker er van, te weten Van Dale.
5
In hoger beroep besliste het Hof te Amsterdam in gelijke zin. In zijn arrest van 29 maart 1990 overweegt het hof onder meer: (enz.)
6
Het valt op dat het hof, evenals de president in eerste aanleg, de auteursrechtelijke bescherming die aan de trefwoordenverzameling van de Grote Van Dale wordt toegekend niet grondt op de zgn. geschriftenbescherming ex art. 10 lid 1 sub 1 Auteurswet, waarop de arrestenreeks HR 1 jan. 1937, NJ 1937, 1092 (Telefoongids), HR 17 april 1953, NJ 1954, 211 (Radioprogramma’s I), HR 27 jan. 1961, NJ 1962, 355 (Explicator) en HR 25 juni 1965, NJ 1966, 116 (Televizier II) betrekking heeft. Zie daarover o.a. Verkade/Spoor, Auteursrecht (1985), p. 56–64 en Hugenholtz, Auteursrecht op informatie, diss. (1989), p. 109–118. De vorderingen van Van Dale worden op de daaraan primair meegegeven grondslag toewijsbaar geoordeeld: de verzameling trefwoorden heeft voldoende ‘eigen, oorspronkelijk karakter’ om reeds uit dien hoofde als ‘werk’ in de zin van art. 10 Aw voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking te komen.
7
Tegen het arrest van het hof is Romme (tijdig) in cassatie gekomen met een uit vier onderdelen opgebouwd middel dat zich met een rechtsklacht en motiveringsklachten tegen de zojuist aangehaalde rechtsoverwegingen van het hof keert.
8
Na het inleidende onderdeel 1 werpt onderdeel 2 als rechtsklacht op dat het hof heeft miskend dat een verzameling trefwoorden nooit voorwerp van auteursrechtelijke bescherming kan zijn, aangezien zo’n verzameling niet meer is dan de optelsom van de losse woorden waaruit de verzameling bestaat, terwijl op losse woorden geen auteursrecht mogelijk is.
9
Inderdaad, op losse woorden kan geen auteursrecht rusten. Woorden zijn feitelijke gegevens en feiten kunnen, evenals ideeen en gedachten, auteursrechtelijk niet worden gemonopoliseerd. Vgl. Van Lingen, Auteursrecht in hoofdlijnen (1984), p. 44; Verkade/Spoor, a.w., p. 49–50; Gerbrandy, Kort commentaar op de Auteurswet 1912 (1988), p. 61, 68–69; Hugenholtz, a.w., p. 71 e.v. Dat feitelijke gegevens auteursrechtelijk niet beschermd zijn, sluit echter niet uit dat een verzameling van feitelijke gegevens wel een auteursrechtelijk beschermd werk kan opleveren. Vgl. Verkade/Spoor, a.w., p. 50; Gerbrandy, a.w., p. 68; Hugenholtz, a.w., p. 107 e.v. In de rangschikking en selectie van het feitenmateriaal of in de wijze waarop de feitenverzameling voor de gebruikers wordt ontsloten kan zoveel oorspronkelijkheid gelegen zijn dat aan de verzameling een ‘eigen persoonlijk karakter’ (HR 27 jan. 1961, NJ 1962, 355; HR 5 jan. 1979, NJ 1979, 399) kan worden toegeschreven. Een chronologische lijst van alle 199 kerkelijke cantates van Johann Sebastian Bach draagt niet het persoonlijk stempel van de compilator. Doch een rangschikking van of selectie uit die cantates op schoonheid of zeggingskracht, zoals door Vestdijk ondernomen (Verzamelde muziekessays, deel 6, p. 7 e.v.), of een ontsluiting op basis van tekstbehandeling, harmonische wendingen e.d. kan een creatieve conceptie verbergen die aan de verzameling een eigen oorspronkelijk karakter geeft.
10
Kan ook een verzameling van ‘kale’ feitelijke gegevens, zoals de in een woordenboek opgenomen trefwoorden (dus zonder de omschrijvingen en eventuele kruisverwijzingen) een persoonlijk stempel van de maker dragen? De oorspronkelijkheid kan niet schuilen in de alfabetische rangschikking. Die rangschikking vloeit noodzakelijk voort uit de gebruiksfunctie van een woordenboek, is in zoverre functioneel bepaald, en doet het ene woordenboek niet van het andere woordenboek verschillen. Iedere andere rangschikking van de woorden zou aan het werk vrijwel zeker een uniek, persoonlijk karakter verlenen, doch het werk als woordenboek waardeloos maken. Ook in de wijze van ontsluiting ligt geen oorspronkelijkheid. De ontsluiting van de woordenverzameling voor de gebruikers valt hier immers samen met de alfabetische rangschikking en deze is functioneel bepaald.
11
Blijft over de selectie van de woorden, en daarin heeft het hof dan ook het eigen, persoonlijk karakter van de trefwoordenverzameling gezocht. De Grote Van Dale bevat niet alle woorden die in de Nederlandse taal ooit gebruikt zijn, doch een selectie daaruit, waarbij de ‘creatieve arbeid’ die besloten ligt in die selectie aan de trefwoordenverzameling een eigen, oorspronkelijk karakter verleent.
12
De oplossing van het hof doet mij nogal gekunsteld aan. Door de keuzevrijheid van Van Dale is de selectie van de woorden op zichzelf oorspronkelijk. Maar is daardoor ook het auteursrechtelijk relevante resultaat (‘de vormgeving, die de uiting is van datgene, wat den maker tot zijn arbeid heeft bewogen’, HR 28 juni 1946, NJ 1946, 712) als persoonlijke schepping herkenbaar? Ik verwijs naar de kritiek op het criterium van de oorspronkelijke keuze van Quaedvlieg, De auteursrechtelijke bescherming van het technisch aspect van industriele vormgeving en computerprogrammatuur, diss. (1987), p. 25–27. Bovendien heeft de oplossing van het hof als merkwaardige consequentie dat het trefwoordenbestand van een woordenboek dat niet selecteert maar volledigheid nastreeft geen auteursrechtelijke bescherming als werk toekomt, hoewel het verzamelen van de trefwoorden hier minstens evenveel ‘creatieve arbeid’ vergt. De paradox maakt duidelijk dat de bescherming van verzamelingen van ‘kale’ feitelijke gegevens eigenlijk niet in het auteursrecht thuishoort. Vgl. Hugenholtz, a.w., p. 136–138. Wil men de verzamelprestatie beschermen, dan zou het accent niet op de oorspronkelijkheid van de verzameling moeten liggen, maar op de arbeid die aan de verzameling ten grondslag ligt (‘het werk achter het werk’, Hugenholtz, a.w., p. 137). Bescherming van de verzamelprestatie langs de regels inzake ongeoorloofde mededinging is dan de te prefereren weg.
13
Wat hiervan ook zij, ’s hofs oordeel dat de selectie en de daarin besloten creatieve arbeid aan het trefwoordenbestand van de Grote Van Dale een eigen oorspronkelijk karakter geven, is van overwegend feitelijke aard en onttrekt zich aan toetsing in cassatie (HR 5 jan. 1979, NJ 1979, 339). ’s Hofs oordeel getuigt ook niet van een onjuiste rechtsopvatting: een verzameling van feitelijke gegevens kan, niettegenstaande dat op de losse feitelijke gegevens geen auteursrecht rust, door de wijze van rangschikking, selectie of ontsluiting van het feitenmateriaal een werk zijn in de zin van art. 10 Aw. Onderdeel 2 moet daarom m.i. falen.
14
Onderdeel 3 van het middel noemt de motivering van het reeds door onderdeel 2 aangevallen rechtsoordeel van het hof onbegrijpelijk. De klacht kan niet slagen: zuivere rechtsoordelen kunnen in cassatie slechts met materiele klachten, niet met motiveringsklachten worden bestreden. Vgl. Veegens, Cassatie in burgerlijke zaken, 3e dr. (1989) bew. door E. Korthals Altes en H.A. Groen, p. 229 met rechtspraakgegevens.
15
Ook de motiveringsklachten van onderdeel 4 kan naar mijn mening geen succes hebben. Nu het hof het eigen, oorspronkelijk karakter van het trefwoordenbestand heeft gezocht in de creatieve arbeid die besloten ligt in het selectieproces, is niet onbegrijpelijk dat het hof geen scheiding heeft willen maken tussen het opstellen van de selectiecriteria en de toepassing daarvan.
16
Geen der aangevoerde cassatieklachten gegrond bevindend, kom ik tot de conclusie dat het beroep tevergeefs is ingesteld en verworpen dient te worden.
Noot
1
Terzijde: eerst een hart onder de riem voor de kleine kantoren. De gedaagde lijkt in de feitelijke instanties door de grote eiseres overtuigend gevloerd te zijn. Zijn op 230 km van Den Haag werkzame advocaat maakt zelf het cassatiemiddel. De tegenpartij vindt het niet de moeite waard in cassatie te verschijnen. De advocaat-generaal ziet het middel niet slagen. Maar de Hoge Raad casseert.
Inzet
2
De Hoge Raad geeft in r.o. 3.1 t/m 3.3 de inzet van het geschil glashelder aan. Het gaat om de verzameling van (ca. 230 000) trefwoorden (van a t/m zzzz) in de grote Van Dale; niet om het woordenboek als geheel. En het gaat om auteursrecht op die trefwoordenverzameling. Het gaat niet om het zgn. kopij‑ of geschriftenrecht, en ook niet om onrechtmatigheid ex art. 1401 BW bij de overneming door Romme.
3
Dat afzonderlijke gegevens of stukken-informatie niet beschermd zijn, sluit auteursrechtelijke bescherming van de verzameling nog niet uit. In de auteursrechtelijke doctrine is dit gemeengoed. De discussie is vroeger gevoerd met als voorbeeld bloemlezingen van auteursrecht-vrije oude werken.
De verzameling moet dan echter voldoen aan de algemene werk-vereisten, met name aan hetgeen vaak kortheidshalve de originaliteits‑ of creativiteitseis wordt genoemd.
4
De president van de rechtbank en het hof hadden geen moeite met het aannemen van auteursrecht op de woordenverzameling. Zie voor het volledige vonnis van de president Informatierecht/AMI 1990, p. 52 of Computerrecht 1990, p. 40. Het hof zit op dezelfde lijn in r.o. 4.1 t/m 4.4, waaruit de Hoge Raad in r.o. 3.3 nog eens de krenten citeert. De feitenrechters nemen als maatstaf, summa summarum, niet minder en niet meer dan een oorspronkelijk karakter. De aanwezigheid daarvan wordt in casu afgeleid uit (overigens niet gespecificeerde) eigen selectie-criteria van de redactie van de Grote Van Dale. Deze wijken uiteraard af van criteria van andere (kleinere) Nederlandse woordenboeken of van het veel grotere WNT.
Criterium Hoge Raad
5
Dit is niet genoeg, zegt de Hoge Raad in r.o. 3.4. Een werk in de zin van de Aw vereist een ‘eigen, oorspronkelijk karakter’ dat (bovendien) ‘het persoonlijk stempel van de maker draagt’.
In het oudste principiele arrest over het werkbegrip (HR 28 juni 1946, NJ 1946, 712, Van Gelder/Van Rijn) luidde de formule: ‘dat alleen de vormgeving, die de uiting is van datgene, wat de maker tot zijn arbeid heeft bewogen, de bescherming van het auteursrecht geniet’. Let op het woord bewogen, en let in bovenstaand arrest in r.o. 3.4 op de precisering: ‘een selectie die een persoonlijke visie van de maker tot uitdrukking brengt’. Dat de Hoge Raad in 1991 blijft bij een 45 jaar eerder uitgezette koers lijkt dus goed verdedigbaar.
6
Maar tussentijds had het er op zijn minst de schijn van dat de Hoge Raad de teugels wat had laten vieren, resp. het persoonlijk stempel liet samenvallen met het eigen karakter. In HR 27 januari 1961, NJ 1962, 335 (Explicator) wordt gesproken van ‘een eigen of persoonlijk karakter’ en in HR 5 jan. 1979, NJ 1979, 339 (Heertje) van een ‘eigen persoonlijk karakter’.
In het recente arrest HR 1 juni 1990, NJ 1991, 377 (Kluwer/Lamoth; ‘stilist’) compareerde in r.o. 3.4 het ‘eigen, oorspronkelijk karakter, dat het persoonlijk stempel van de maker draagt’ weer wel, maar in een context waarin een ‘persoonlijk stempel’ boven het ‘eigen, oorspronkelijk karakter’ niet echt in dispuut was. Waar dat wel in dispuut was, in r.o. 3.5, sprak de Hoge Raad enkel van ‘eigen, oorspronkelijk karakter’.
7
Maar, zal de jurisprudentie-kenner zeggen: de nu gehanteerde ‘dubbele’ formule kennen wij toch ook al uit de arresten van HR 29 nov. 1985, NJ 1987, 880, BenGH 22 mei 1987, NJ 1987, 881 m.nt. LWH en — deels rectificerend — HR 15 jan. 1988, NJ 1988, 376 (alle betrekking hebbend op de Screenoprints autojaloezieen).
Dat is waar, maar toch is er iets opmerkelijks aan de hand. Het ging toen primair om de Beneluxrechtelijke uitleg van de auteursrechtelijke drempeleis ex art. 21 Benelux-Tekeningen en Modellenwet voor produktvormgeving. Art. 21 BTMW eist letterlijk ‘een duidelijk kunstzinnig karakter’. In het arrest van 1985 stelde de Hoge Raad hierover prejudiciele vragen. De Hoge Raad vermeldde daarbij (r.o. 3.4; mijn cursiveringen): ‘De vraag welke maatstaf moet worden aangelegd bij het oordeel of er sprake is van ‘een werk van toegepaste kunst’ wordt in de Nederlandse rechtspraak en literatuur niet eenstemmig beantwoord. In een deel van de rechterlijke uitspraken en bij het merendeel van de schrijvers ziet men — zij het niet steeds in gelijkluidende bewoordingen — als (genoegzaam) vereiste vermeld dat er sprake is van een werk met een eigen, persoonlijk karakter, dat het persoonlijk stempel van de maker draagt’. Vervolgens zet de Hoge Raad uiteen dat bij modellen en tekeningen resp. werken van toegepaste kunst soms meer wordt verlangd: een zekere, betrekkelijk geringe kunstwaarde, dan wel een meer dan geringe kunstwaarde. Daarna worden deze drie varianten aan het Benelux-Gerechtshof voorgelegd.
Het Benelux-hof koos bij de uitleg van art. 21 BTMW de in dit trio minst zware variant, met de eerder geciteerde formule.
8
Wat kunnen wij nu opmerkelijk vinden? In de hier geannoteerde Van Dale-zaak herinnert de Hoge Raad zich kennelijk het in het arrest van 1985 vermelde criterium. De Hoge Raad lijkt echter een beetje te vergeten dat het toen nadrukkelijk werd gememoreerd als een voor toegepaste kunst betrekkelijk licht drempelcriterium. Men kan zich voorts afvragen of onderkend is dat in wat toen heette ‘niet steeds gelijkluidende bewoordingen in literatuur en rechtspraak’, mogelijk echte verschillen konden steken, zeker op het gebied buiten de toegepaste kunst.
9
In bovenstaand arrest worden twee stappen gezet. De eis van een persoonlijk stempel wordt nu tegelijkertijd (1e) verduidelijkt als nadrukkelijk meer dan alleen maar ‘oorspronkelijk karakter’, en (2e) bovendien uitgebreid tot alle werken in auteursrechtelijke zin, van art. 10 lid 1 onder 1e t/m onder 11e, ofwel van autojaloezieen tot woordenverzamelingen. De zgn. geschriftenbescherming laat ik nog steeds daar.
10
Bij mijn weten was Spoor de enige die destijds tegen de door de Hoge Raad aan schrijvers toegedachte Screenoprints-formule geopponeerd heeft. Zie zijn noot in AMI 1987, p. 78 (83): ‘Ik kan met deze formulering niet uit de voeten (…). De Hoge Raad stapelt nu echter alles op elkaar: een werk met een eigen persoonlijk karakter dat het persoonlijk stempel van de maker draagt. (…) Al met al een loodzware formule (…).’ Weerklank heeft deze kritiek niet gevonden, in de toenmalige algemene euforie dat Hoge Raad en Benelux-hof in elk geval extra ‘kunst’-eisen hadden geecarteerd.
11
Misschien zou aan Spoors kritiek meer aandacht zijn besteed als bovenstaand arrest op tegenspraak gewezen zou zijn. Er is m.i. echter geen twijfel over mogelijk dat de Hoge Raad deze Van Dale-woordenlijst als een interessante testcase heeft gezien, en dat hij ten aanzien van alle werkcategorieen overtuigd gekozen heeft voor de eis van een ‘persoonlijk stempel’, die kennelijk meer moet inhouden dan louter een ‘eigen karakter’.
Recente en oudere literatuur; moderne informatiedragers
12
In drie briljante Nederlandse proefschriften uit de laatste jaren is de principiele kwestie van de auteursrechtelijke drempeleis nadrukkelijk aan de orde geweest. Grosheide, Auteursrecht op maat, Deventer 1986, zocht met fraaie onderbouwing het criterium bij ‘in communicatie gebrachte culturele informatie’, daarbij tenderend naar een ruim en laagdrempelig werk-begrip maar met beschermingsomvang ‘op maat’. Hugenholtz, Auteursrecht op informatie, Deventer 1989, gaat niet mee in het cultuur-criterium. Hij heeft voorts, mede aan de hand van informatietheoretische beschouwingen scherpzinnig aangegeven dat iedere drempel door eisen aan een minimum‑‘scheppingsgehalte’ in wezen willekeurig is. De eis dat rechtschending ontlening veronderstelt en een flexibel systeem van beperkingen van auteursrecht kan het gevaar van informatiemonopolisering keren. Quaedvlieg, Auteursrecht op techniek, Zwolle 1987, verdedigt daarentegen een (geobjectiveerd) subjectieve toets: auteursrechtelijk object is datgene wat zich leent voor een smaak-toetsing door de maker, en niet wat getoetst wordt aan technisch-functionele criteria. De — ook zo fraai verdedigde — opvatting van Quaedvlieg is wel als neo-klassiek gekenschetst, gezien de verwantschap met opvattingen van o.m. de Duitser Kohler, de Zwitser Troller en in ons land De Beaufort. De Beaufort sprak in zijn beroemde proefschrift van 1909 (p. 142) van ‘iets verstaanbaars (…) in daartoe opzettelijk kunstmatig bewerkte taal’, en in Auteursrecht, Zwolle 1932, van een voortbrengsel van de geest dat ‘de kenteekenen moet vertonen van een organisch geheel, waarop de auteur zijn persoonlijk stempel heeft gedrukt’ (p. 65).
13
Duidelijk is dat de Hoge Raad (weer) veel meer op de lijn zit van De Beaufort en Quaedvlieg dan op die van Grosheide en Hugenholtz. Ook de studieboeken van Gerbrandy, Van Lingen en Verkade/Spoor zijn misschien te liberaal. Hoewel? Relativering is toch ook te vinden bij De Beaufort (1932) op p. 66: ‘Dit minimum (voor auteursrechtelijke bescherming) nu is reeds aanwezig in een stukje wetenschappelijk of beschrijvend proza. Niet alleen het stellen van volzinnen vereischt een zeker creatief vermogen, maar ook de opbouw en schakeering van den gedachtengang. Door stijl en compositie zal zulk een stukje zich onderscheiden van dat van een anderen schrijver over hetzelfde onderwerp, geheel afgescheiden van het meer of min belangrijke of origineele van den inhoud.’
14
Met ‘stijl en compositie’ komt men bij de 230 000-woorden-lijst van Van Dale niet ver, en de ‘opbouw en schakeering van den gedachtengang’ zijn uit a t/m zzzz ook niet te kennen. Hetzelfde zal gelden bij de opbouw van menige (andere) databank. Het vereist ook de nodige lenigheid om bijv. computerprogramma’s aldus te beoordelen. Het lijkt mij niet gewaagd te veronderstellen dat de Hoge Raad die voorbeelden in het achterhoofd gehad zal hebben. De discussie daarover is in binnen‑ en buitenland actueel. Vgl. — tussen vele andere publikaties — bijv. de recente congresbundel van Dommering en Hugenholtz (ed.), Protecting works of fact, Deventer 1991.
Gezien het toegenomen en verder toenemend belang van deze categorieen van informatie-objecten, zien wij met belangstelling uit naar vervolgjurisprudentie, waaruit wij zullen moeten leren hoe de Hoge Raad nader uitleg geeft aan de in r.o. 3.4 gestelde (nog niet tot stijl en compositie, of uit het werk blijkende opbouw en schakering beperkte) eis van ‘een selectie die een persoonlijke visie van de maker tot uitdrukking brengt’.
De Hoge Raad heeft, niettegenstaande de verwijzing, intussen al een stapje verder gezet door te overwegen: ‘Op zich is zulks een verzameling (sc. een verzameling van woorden die deel uitmaken van de Nederlandse taal) immers niet meer dan een hoeveelheid feitelijke gegevens die als zodanig voor auteursrechtelijke bescherming niet in aanmerking komt’. Voor een stelling dat juist een omvangrijke verzameling als die van Van Dale een oorspronkelijk karakter en een persoonlijk stempel zou impliceren, subs. dat daaruit een vermoeden van een en ander geput zou kunnen worden, is dus geen plaats (meer). En in de derde alinea van r.o. 3.4 doet de Hoge Raad er nog een ander schepje bovenop door geen genoegen te nemen met selectiecriteria waaruit ‘niet anders blijkt dan dat het gaat om woorden die in een modern woordenboek als de Grote Van Dale voor vermelding in aanmerking komen’. Sluit het feit dat de samenstellers zich op een normatief standpunt stellen (‘deze woorden horen volgens ons taalkundig inzicht in Van Dale’) daarmee een persoonlijk stempel uit? Vgl. ook hierna nrs. 25–26.
15
Wat computerprogramma’s betreft zij nog aangetekend dat op 14 mei 1991 is uitgevaardigd EEG-Richtlijn 91/250 (Pb. L 122 van 17 mei 1991), die auteursrechtelijke bescherming voorschrijft. Daarin lijkt geen plaats meer voor een criterium van ‘persoonlijk stempel’ of ‘persoonlijke visie’. Vgl. art. 1 lid 3: ‘A computer program shall be protected if it is original in the sense that it is the author’s own intellectual creation. No other criteria shall be applied to determine its eligibility for protection.’ Vgl. ook de 8e considerans. Dat wordt in onze Aw dus straks een werk-categorie met een eigen drempelcriterium.
Geschriftenbescherming
16
Onze Auteurswet regelt thans al drie verschillende onderwerpen. In de eerste plaats het eigenlijke auteursrecht, waarover hierboven. Voorts het portretrecht (recht van de geportretteerde niet-auteur) in de art. 19–21 en 35. En tenslotte de bescherming van ‘geschriften’, los van de vraag van een eigen, persoonlijk karakter. Dit wordt opgehangen aan de woorden ‘en alle andere geschriften’ in art. 10 lid 1 sub 1e Aw, en aan de (veronderstelde) bedoelingen die de wetgever daarmee had. Zie over e.e.a. uitvoerig Van Engelen, BIE 1987, p. 243. Beroemd, volgens sommigen berucht, zijn de zgn. radioprogramma-arresten. Vgl. bijv. Verkade/Spoor, Auteursrecht, Deventer 1985, nrs. 44–46 en Gerbrandy, Kort Commentaar, Arnhem 1989, p. 75–80.
17
Bij deze geschriftenbescherming speelt een belangrijke rol de ‘verzachtende’ overweging van HR 25 juni 1965, NJ 1966, 116, m.nt. HB (Televizier), ‘dat de vraag of en op welke wijze die voorschriften (sc.: van de Auteurswet, V.) op geschriften zonder eigen of persoonlijk karakter moeten worden toegepast, bij gebreke aan een algemene regeling daaromtrent in de wet, ten aanzien van elk dezer voorschriften afzonderlijk naar de strekking moet worden beantwoord’.
18
Het zal misschien deze strofe geweest zijn die Van Dale aanleiding zal hebben gegeven om niet aanstonds terug te vallen op de geschriftenbescherming. Zal de object-vraag (bescherming als ‘geschrift’ van de lijst van 230 000 woorden) wel positief beantwoord worden, veel minder duidelijk is of de wijze van overneming door Romme ook inbreukmakend op het geschrift-recht van Van Dale geoordeeld moet worden. Het is de vraag of hierbij sprake is van een ‘eenvoudige herhaling’ (twee alinea’s verder in het Televizier-arrest). Naar Hugenholtz, Computerrecht 1990/1, p. 42 mededeelt, zou Van Dale wel een subsidiair beroep op geschriftenbescherming hebben gedaan. Rechtbank, hof en Hoge Raad kwamen er nog niet aan toe.
19
Ik signaleer dat hier nog interessante feitelijke en rechtsvragen kunnen liggen. Voor databanken in het algemeen komt daar nog even bij de vraag (voor mij eigenlijk geen vraag, zie Hand. NJV 1988/I, p. 49), of neerlegging enkel in een computergeheugen/-diskette of CD-ROM, resp. ontlening enkel daaraan als neerlegging in/ontlening aan een geschrift kan gelden.
20
De vraag kan nog rijzen of een (subsidiair) beroep op bescherming van informatie als een ‘onpersoonlijk geschrift’, wel compatibel is met een primair beroep op ‘gewoon’ auteursrecht. Spoor meent van niet: zie Noten bij noten (Wichers Hoeth-bundel), Zwolle 1990, p. 101 (107). Ik val Spoor vaak en graag bij, maar hier (nog) niet. Anders dan Spoor meen ik voorshands dat er, mede gezien de subtiele en voor de justitiabele nogal eens weinig duidelijke grens tussen geschriften met en zonder een eigen oorspronkelijk karakter, dat (bovendien) het persoonlijk stempel van de maker draagt, geen reden is om de eiser het liggen voor beide ankers te ontzeggen. Ook kan ik mij toepassing van beide grondslagen voorstellen in een geval waarin gelijktijdig substantiele persoonlijke resp. onpersoonlijke tekstlappen aan de orde zijn. Met Spoor meen ik dat loutere feitelijke gegevens als zodanig vrij dienen te blijven: maar daarvoor hebben wij de mechanismen van de (niet‑)ontlening of de (niet‑)eenvoudige herhaling en het citaatrecht; of, als het daarmee nog niet lukt, art. 10 EVRM.
Taalkundigen aan het woord
21
Ik keer terug naar het door de Hoge Raad voor een beroep op ‘gewoon’ auteursrecht vereiste ‘eigen, oorspronkelijk karakter’ en ‘persoonlijk stempel van de maker’. Wat hebben taalkundigen in dit opzicht over de Van Dale-woordenselectie te zeggen?
22
Het vonnis van de Utrechtse president is destijds becommentarieerd door Gerrit Komrij in NRC Handelsblad van 27 sept. 1989. Komrij herinnerde zich dat Van Dale enige tijd eerder was aangevallen wegens het opnemen van voor Joden mogelijk beledigende termen (Jodenstreek e.d.). Komrij: ‘De lexicografen verweerden zich toen — en terecht — met het argument dat een woordenboek een doorgeefluik en een inventarisatie is, en geen leerboek voor ethisch verantwoord gedrag.’ Komrij verwijst vervolgens naar de opstelling van Van Dale in deze Romme-zaak, waarin met succes een beroep gedaan was op de keuzevrijheid ten aanzien van de op te nemen woorden. Over de tegenstrijdigheid die zich althans a prima vista opdringt, zei Komrij: ‘Het verbaast me nu zeer dat het gekwetste clubje van destijds niet onmiddellijk naar de rechter is gestormd om, op grond van de Utrechtse uitspraak, alsnog aan zijn gerief te komen. Wanneer de redactie van Van Dale zo graag de kunstenaar wil uithangen, dan mag zij ook beoordeeld worden op haar opinies.’
23
Mijn oog valt voorts op een woordenboekenrecensie door Liesbeth Koenen in NRC Handelsblad van 26 jan. 1991. Daarin wordt enerzijds gewezen op onverklaarbare verschillen in woordenbestanden, anderzijds op het putten uit dezelfde woordbestanden resp. die van Van Dale, ‘die misschien niet perfect zijn, maar wel het beste dat we momenteel hebben’.
24
Wat heeft — buiten rechte — Van Dale zelf geschreven over de gemaakte selectie? We slaan het Voorbericht in de 11e druk (1989) op. Dit voorbericht verwijst, voor zover hier van belang, in hoofdzaak naar de (op p. XIII-XXI integraal nagedrukte) ‘Inleiding tot de tiende uitgave’ (1976) van wijlen dr. C. Kruyskamp, die ook de 7e, 8e en 9e uitgaven (1950–1970) verzorgde.
Pagina’s XIII-XVII geven een juweel van een verantwoording van de selectieproblemen waarvoor de woordenboekmaker zich gesteld ziet. We lezen over het trekken van hoofdgrenzen, over het wikken en het wegen daarbij, over het maken van uitzonderingen, enz. Uiteindelijk wordt, naar het lijkt, in de duizenden twijfelgevallen die overblijven, doorgaans ten voordele van opneming gekozen.
25
Geeft deze verantwoording nu blijk van een selectie ‘met een eigen, oorspronkelijk karakter, dat het persoonlijk stempel van de maker draagt’? Ja, voor zover de samensteller onmiskenbaar zijn persoonlijke ideeen had over de grenzen wat dient te worden opgenomen, en uiteindelijk zijn twijfels op zijn eigen manier hanteert. Neen, in zoverre de redacteur steeds zo veel mogelijk naar een objectieve verantwoording heeft gezocht, en zijn opvattingen blijkbaar evenzeer in beginsel normatief achtte als Van Dale zich ‘in beginsel op een normatief standpunt stelt’. Je zou het ook zo kunnen zeggen: onvermijdelijk draagt de selectie een zeker persoonlijk stempel, maar wat de samenstellers, althans dr. Kruyskamp betreft, lijkt het dat hij dit zelf juist liever niet zo wil zien en zo veel mogelijk tracht te vermijden.
26
Ik denk dat dit ‘tobben’ eigen is aan heel veel wetenschappelijk gemaakte ‘verzamelingen’ of ‘overzichten’. Willekeur en subjectieve smaak passen daarbij niet. Men wil niet op aardige, schalkse, maar op een zo geobjectiveerd mogelijke criteria selecteren en vervolgens op die werkwijze beoordeeld worden.
Het is dus te wensen dat de Hoge Raad bij een eventuele vervolg-ronde de keuze van het hof niet te gauw als ‘feitelijk’ wil afdoen, maar er nog een meer verfijnd rechtscriterium aan zou willen toevoegen. De kwestie is belangrijk genoeg: niet alleen voor woordenboeken en encyclopedieen.
27
Het toeval wil dat ik voortaan annoteer vanuit het Leidse huis waarin dr. Kruyskamp aan Van Dale werkte. Misschien daardoor sta ik wat langer stil bij zijn opvattingen. Dr. Kruyskamp schreef op p. XV (11e druk) de volgende zin ter verantwoording van opnemingen/niet-opnemingen van 19e-eeuwse en voor-19e-eeuwse Nederlandse taalmogelijkheden. Maar geldt die zin alleen daarvoor? Citaat: ‘Wat in dit oude taalmateriaal geboden wordt en bij de algemene taalgebruiker niet meer leeft, is een enorm reservoir van uitdrukkingen, zegswijzen, wendingen, kortom van taalmogelijkheden, waaruit hij slechts te putten heeft om ze weer te actualiseren; het is een kostelijke schat, een taalschat, de terecht zo genoemde Woordenschat die voor ieder gratis ter beschikking staat …’