Your ads will be inserted here by
Easy Plugin for AdSense.
Please go to the plugin admin page to
Paste your ad code OR
Suppress this ad slot.
NJ 1994 , 624
HOGE RAAD
22 april 1994, nr. 15338
(Mrs. Snijders, Roelvink, Mijnssen, Korthals Altes, Neleman; wnd. A-G Bloembergen; m.nt. CJHB)
RvdW 1994, 101
m.nt. CJHB
RVDW 1994, 101
Regeling
BW art. 6:162; BW (oud) art. 1401
Essentie
Onrechtmatige daad. Aansprakelijkheid voor giftige planten en struiken; zorgvuldigheidsnorm.
Onrechtmatige daad / aansprakelijkheid voor giftige planten en struiken; zorgvuldigheidsnorm
Samenvatting
Een inbreuk op andermans eigendomsrecht uitsluitend bestaand in het boven de grond van die ander hebben van een gedeelte van een losliggende struik, vestigt nog niet een aansprakelijkheid voor de vergiftiging van twee paarden door het eten van die struik, in het bijzonder niet indien degeen die de struik aldus heeft neergelegd, niet wist of behoefde te weten dat die struik vergiftigd was.
De in het maatschappelijk verkeer betamende zorgvuldigheid reikt niet zó ver dat degeen die een plant of struik waarvan hij de giftigheid niet kent of behoeft te kennen, onder zich heeft, verplicht zou zijn om deze plant of struik op zodanige wijze onder zijn controle te houden dat zij geen gevaar kan opleveren, tenzij hem na onderzoek is gebleken dat de plant of struik ongevaarlijk is.
Partijen
Peter Jacobus Gerardus Hulsbosch, te Linne, gemeente Maasbracht, eiser tot cassatie, adv. mr. H.M.L. Brands,
tegen
Johannes Catharina Cornelis Broen,
Wilhelmina Henriëtte Theodora Verkoulen, beiden te Linne, gemeente Maasbracht, verweerders in cassatie, adv. mr. J.L.W. Sillevis Smitt.
Tekst
Rechtbank:
(…)
Vaststaande feiten:
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd betwist, alsmede op grond van een in zoverre niet weersproken produktie, staat tussen partijen het volgende vast.
De tuin van gedaagden grenst aan één zijde aan het weiland van eiser. Eiser heeft zijn weiland omheind. De omheining is voorzien van een afrastering van gaas.
Gedaagden hebben in hun tuin een afvalhoop. Verkoulen heeft op 6 mei 1989 op deze afvalhoop een struik gedeponeerd, die zij enkele dagen eerder had gevonden. De struik was een taxusstruik. Bij inwendig gebruik kan taxus dodelijk zijn voor paarden.
Op 7 mei 1989 hebben twee paarden van eiser van de taxusstruik gegeten. Ten gevolge daarvan zijn beide paarden overleden. Gedaagden wisten niet dat inwendig gebruik van taxus voor paarden fataal kan zijn.
(…)
Beoordeling:
(…)
Voor zover de vordering is gericht tegen Verkoulen overweegt de rechtbank het volgende.
Hulsbosch stelt dat Verkoulen heeft gehandeld in strijd met de in het maatschappelijke verkeer vereiste zorgvuldigheid door een taxusstruik zodanig te deponeren dat deze door het gaas van de afrastering stak, zodat zijn paarden er van konden eten. Deze stelling faalt. In het midden kan blijven of Verkoulen wel of niet wist dat de struik een taxusstruik was. Ook kan in het midden blijven of de struik zodanig is gedeponeerd dat zij door het gaas van de afrastering stak, dan wel op veilige afstand van de afrastering was gedeponeerd. Immers, zelfs ingeval Verkoulen wist dat het een taxusstruik was en zij de struik zo heeft neergelegd dat zij door het gaas van de afrastering stak, kan niet worden geoordeeld dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld. Vast staat dat Verkoulen niet wist dat taxus dodelijk kan zijn voor paarden bij inwendig gebruik. Dat zij dat had moeten weten kan niet worden geoordeeld. Immers, het gaat hier om een natuurlijk produkt. In het algemeen is een taxusstruik, ook bij inwendig gebruik, niet gevaarlijk. De giftigheid van taxus is beperkt tot dieren en wel tot bepaalde diersoorten.
Om die redenen kan niet worden geoordeeld dat Verkoulen heeft gehandeld in strijd met de in het maatschappelijk verkeer vereiste zorgvuldigheid door een taxusstruik te deponeren op de afvalhoop in haar tuin.
In het licht van het vorenstaande hoefde aan Hulsbosch niet te worden meegedeeld dat er een taxusstruik op de afvalhoop lag en hoefden gedaagden geen controle te houden op de struik.
Gezien het vorenstaande kan de vraag of gedaagden de afvalhoop elders in hun tuin hadden moeten/kunnen situeren en/of maatregelen hadden moeten treffen om te voorkomen dat de paarden van Hulsbosch van het tuinafval op de afvalhoop in de tuin van gedaagden konden eten — nog daargelaten dat het in het algemeen meer op de weg van Hulsbosch ligt te voorkomen dat zijn paarden kunnen eten van tuinafval die ligt op het erf van gedaagden — buiten beschouwing worden gelaten.
De conclusie is dat de vordering van Hulsbosch moet worden afgewezen. Hulsbosch dient als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te worden veroordeeld.
Hof:
(…)
3
De gronden van het hoger beroep
De door Hulsbosch voorgedragen grieven luiden als volgt:
Grief I
Ten onrechte overweegt de Rechtbank dat de vordering van Hulsbosch tegen geïntimeerde sub 1, J.C.C. Broen, dient te worden afgewezen omdat deze geen handelingen met betrekking tot de litigieuze taxusstruik heeft verricht.
Grief II
Ten onrechte overweegt de Rechtbank dat in het midden kan blijven of Broen (Verkoulen) wel of niet wist dat de struik een taxusstruik was en dat in het midden kan blijven of de taxusstruik op een veilige afstand van de afrastering was gedeponeerd aangezien, zo lang vast staat dat Broen (Verkoulen) niet wist dat taxus dodelijk voor paarden kon zijn, er niet kan worden geoordeeld dat er onzorgvuldig is gehandeld.
Grief III
Ten onrechte overweegt de Rechtbank dat Broen (Verkoulen) niet behoorde te weten dat taxus giftig voor paarden is: dit is immers een feit van algemene bekendheid.
Deze grief wordt in het licht van de voorgaande grief subsidiair naar voren gebracht, indien de bepaling van het Nieuw BW betreffende risico-aansprakelijkheid voor gebrekkige zaken in casu niet door Uw Hof van toepassing geacht zouden worden.
4
De beoordeling
4.1
Hulsbosch heeft geen grieven aangevoerd tegen de feiten, die de Rechtbank onder het hoofd ‘Vaststaande feiten’ als vaststaand heeft aangenomen, zodat het Hof van die feiten zal uitgaan.
4.2
De grieven I en II zijn ongegrond. Hulsbosch beroept zich in de toelichting op beide grieven op — het per 1 januari 1992 inwerkinggetreden — artikel 6:173 BW, welk artikel een regeling bevat betreffende de risico-aansprakelijkheid van de bezitter van een gebrekkige zaak. Deze bepaling vindt echter geen toepassing, omdat ingevolge artikel 69 Overgangswet NBW de bepaling geen terugwerkende kracht heeft en geen vorderingsrecht doet ontstaan, indien — zoals in de onderhavige zaak het geval is — alle feiten die de wet voor het ontstaan van het vorderingsrecht vereist reeds vóór 1 januari 1992 voltooid waren.
4.3
Grief III is gericht tegen de overweging van de Rechtbank dat geïntimeerden niet behoorden te weten dat taxus giftig voor paarden is. Ook deze grief faalt. Volgens het vóór 1 januari 1992 geldende recht zouden geïntimeerden aansprakelijk zijn, wanneer zij — of één hunner — in strijd met de maatschappelijk betamelijke zorgvuldigheid gehandeld zouden hebben. In de onderhavige zaak staat tussen partijen vast dat geïntimeerden niet wisten dat inwendig gebruik van taxus voor paarden fataal kan zijn. Hulsbosch beroept zich echter op de omstandigheid dat het feit dat taxus giftig voor paarden is van algemene bekendheid geacht moet worden te zijn en het niet-weten derhalve aan geïntimeerden zou moeten worden toegerekend. Hulsbosch voert voor deze stelling twee argumenten aan, namelijk (a) dat taxus ook bekend staat als venijnboom, hetgeen voor de eigenaar van de taxus toch een aanwijzing had kunnen zijn omtrent de eigenschappen van taxus, en (b) dat navraag bij een regionaal gezondheidscentrum voor dieren hem leerde dat dit soort vergiftigingsgevallen, hoewel niet frequent, toch vaker voorkomen. Op grond van deze argumenten concludeert Hulsbosch dat men zou mogen aannemen dat gezien het feit dat dit soort vergiftigingsgevallen vaker voorkomt hieromtrent bij het publiek enige bekendheid bestaat. Nog daargelaten of Hulsbosch daardoor zelf lijkt te erkennen dat het feit dat taxus giftig voor paarden is niet van algemene bekendheid geacht moet worden te zijn, is het Hof van oordeel dat dat laatste ook afgeleid kan worden uit de bij conclusie na comparitie in prima door geïntimeerden als gedaagden overgelegde uitspraak van de Raad van Toezicht op het Schadeverzekeringsbedrijf, waarover Hulsbosch zich noch in prima noch in appel heeft uitgelaten. In deze uitspraak wordt met name het standpunt verdedigbaar geacht dat verzekerde (in die zaak) niet behoefde te weten dat de takken van een taxushaag giftig zijn. Daar komt bij dat Hulsbosch geen bewijsaanbod op dit punt heeft gedaan.
Hulsbosch voert voorts aan dat het niet van belang zou zijn of geïntimeerden hadden kunnen weten dat taxus een giftige plant is. Hij beroept zich daartoe in het bijzonder op een arrest van de Hoge Raad van 8 januari 1982 ( NJ 1982, 614). Dit beroep kan hem echter niet baten. Nu op grond van het voorgaande vaststaat dat geïntimeerden niet wisten of hadden behoren te weten dat inwendig gebruik van taxus voor paarden fataal kan zijn, en voorts dat dat geen feit van algemene bekendheid is, was het voor hen niet voorzienbaar dat appellant schade zou leiden, zodat zij niet in strijd met de jegens Hulsbosch betamelijke zorgvuldigheid gehandeld hebben. Ten overvloede merkt het Hof op dat het op de weg van appellant zou hebben gelegen om, indien hij zou hebben voorzien dat zijn paarden gevaar zouden lopen door de mogelijke aanwezigheid van — giftige — taxus op buurerven, het op zijn weg zou hebben gelegen om zijn buren daarvan op de hoogte te stellen om zodoende het risico dat zijn paarden taxus zouden eten zoveel mogelijk te beperken. Daarvan is echter in de onderhavige zaak niet gebleken.
4.6
Gezien het vorenstaande dient het vonnis van de Rechtbank te Roermond te worden bekrachtigd en dient appellant als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld te worden in de kosten van het hoger beroep.
5
Beslissing
Het Hof:
Bekrachtigt het vonnis, waarvan beroep;
Veroordeelt appellant in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van geïntimeerden tot op het moment van deze uitspraak begroot op ƒ 800 aan verschotten en ƒ 1800 aan salaris.
Cassatiemiddelen:
I
Schending van het Nederlandse recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-inachtneming uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd, of waarvan zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet inachtgenomen vorm, namelijk schending van haar motiveringsverplichting doordat het Gerechtshof essentiële stellingen van Hulsbosch buiten beschouwing heeft gelaten.
Toelichting
A
Grief 2 van de memorie van grieven is onder andere gericht tegen de overweging van de Rechtbank dat in het midden kan blijven of de taxusstruik op een veilige afstand van de afrastering was gedeponeerd. Ten onrechte heeft het Hof met betrekking tot dit onderdeel van de grief geen beslissing genomen. Het Hof heeft de grief ongegrond verklaard vanwege het nog niet van toepassing zijn van artikel 6:173 BW, op welk artikel Hulsbosch zich in de toelichting had beroepen en waarin een risico-aansprakelijkheid voor de bezitter van een gebrekkige zaak is opgenomen. Het beroep van Hulsbosch op de risico-aansprakelijkheidsregeling had echter slechts betrekking op de vraag in hoeverre het voor de beoordeling van het onrechtmatig handelen van Verkoulen, van belang was of Verkoulen wist c.q. behoorde te weten dat taxus giftig is voor paarden. De stelling dat de Rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat in het midden kan blijven of de taxusstruik op een veilige afstand van de afrastering was gedeponeerd, is een onderdeel van de grief die niets met de regeling van risico-aansprakelijkheid te maken heeft. Het Hof had derhalve een afzonderlijke beslissing met betrekking tot dit onderdeel van de grief moeten nemen.
B
Beoordeling van dit onderdeel van de grief is van belang omdat deze beoordeling (mede) bepalend is voor de vraag of Verkoulen onrechtmatig heeft gehandeld zodat dit onderdeel derhalve zelfstandige betekenis heeft. Door Verkoulen is de zelfstandige betekenis van het onderdeel onderkend, hetgeen volgt uit het feit dat zij in de memorie van antwoord een overweging daaraan heeft gewijd. In verband met de beoordeling van dit onderdeel, merkt Hulsbosch het volgende op.
Voor de vaststelling van het onrechtmatig handelen van Verkoulen, is van essentieel belang op welke afstand van de afrastering de taxusstruik zich bevond. Indien de taxusstruik bijvoorbeeld door de afrastering heen stak, dan bevond (een gedeelte van) de taxusstruik zich boven het perceel dat aan Hulsbosch in eigendom toebehoort. In dat geval heeft Verkoulen inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van Hulsbosch en derhalve jegens Hulsbosch onrechtmatig gehandeld, zodat Verkoulen aansprakelijk is voor de schadelijke gevolgen, die door deze inbreuk op het eigendomsrecht zijn veroorzaakt. Voorts speelt de plaats waar de taxusstruik werd neergelegd bij de beoordeling van het onzorgvuldig c.q. onrechtmatig handelen ook om de volgende redenen een belangrijke rol.
Hulsbosch had het perceel waar de paarden zich bevonden afgezet met een deugdelijke afrastering van twee meter hoog, voorzien van fijnmazig gaas en schrikdraad. Een dergelijke afrastering dient als signaal voor derden (Verkoulen) dat contact tussen de paarden en de buitenwereld niet op prijs wordt gesteld. In zo’n situatie dienen zwaardere eisen aan de in acht te nemen zorgvuldigheid te worden gesteld. Van Verkoulen mocht in deze situatie verwacht worden dat zij de struik op zodanige afstand van de afrastering zou deponeren dat de afrastering niet zijn doel voorbij zou schieten.
Omdat de plaats waar de taxus zich bevond, een cruciale rol speelt bij het vaststellen of zijdens Verkoulen sprake was van onzorgvuldig c.q. onrechtmatig handelen, had het Hof daar nader onderzoek naar moeten doen.
Dit middel dient mede in samenhang te worden gelezen met middel II alwaar wordt ingegaan op de vraag in hoeverre het bij de beoordeling van het onzorgvuldig handelen van Verkoulen van belang is dat zij wist of kon weten dat taxus voor paarden fataal is.
II
Schending van het Nederlandse recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-inachtneming uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd, of waarvan zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet inachtgenomen vorm, doordat het Gerechtshof op de in het arrest vermelde en hier als herhaald en overgenomen te beschouwen gronden heeft beslist en overwogen, zulks ten onrechte om de navolgende, zonodig in onderling verband en samenhang te beschouwen redenen:
Hulsbosch voert voorts aan dat het niet van belang zou zijn of geïntimeerden hadden kunnen weten dat taxus een giftige plant is. Hij beroept zich daartoe in het bijzonder op een arrest van de Hoge Raad van 8 januari 1982 ( NJ 1982, 614). Dit beroep kan hem echter niet baten. Nu op grond van het voorgaande vaststaat dat geïntimeerden niet wisten of hadden behoren te weten dat inwendig gebruik van taxus voor paarden fataal kan zijn, en voorts dat dat geen feit van algemene bekendheid is, was het voor hen niet voorzienbaar dat appellant schade zou lijden, zodat zij niet in strijd met de jegens Hulsbosch betamelijke zorgvuldigheid gehandeld hebben.
Toelichting
- In deze overweging heeft het Hof:
1
Haar motiveringsverplichting geschonden door essentiële stellingen van Hulsbosch onbesproken te laten.
2
Een verkeerde maatstaf aangelegd bij de beantwoording van de vraag hoeveel zorgvuldigheid van Verkoulen mocht worden geëist bij het deponeren van de struik waarvan zij de eigenschap niet kende, op een afvalhoop, die zich bevond binnen het bereik van twee paarden.
Ad. 1.
1
Hulsbosch heeft in zijn derde grief zich op het standpunt gesteld dat de vraag of Verkoulen al dan niet op de hoogte was van de giftigheid van de taxus, bij de beoordeling van de in acht te nemen zorgvuldigheid niet van belang is. Hulsbosch heeft dit onderbouwd door te verwijzen naar het Vuilnismanarrest (HR 8 januari 1982, NJ 1982, 614). Het Hof is aan de stellingen die in dat kader naar voren zijn gebracht, volledig voorbij gegaan. Het Hof wijdt geen enkele overweging aan de essentiële en gemotiveerde stelling van Hulsbosch dat het voor het vaststellen van de (on‑)zorgvuldigheid van Verkoulen in het midden kan blijven of Verkoulen op de hoogte was van de giftigheid van de taxus. Het Hof volstaat slechts met de mededeling dat het handelen van Verkoulen niet onzorgvuldig wordt geacht omdat zij niet op de hoogte was danwel behoorde te zijn van de giftigheid van de taxus.
De vraag of dit laatste van belang is, hetgeen nu juist door Hulsbosch werd bestreden, wordt door het Hof niet beantwoord.
Ad. 2.
1
Het feit dat Verkoulen niet wist c.q. behoorde te weten dat inwendig gebruik van taxus fataal kan zijn voor paarden, is niet van belang bij de beoordeling van de in acht te nemen zorgvuldigheid. Bij het vaststellen van de in een dergelijk geval geldende zorgvuldigheidsnorm, is essentieel dat Verkoulen in het bezit was van een struik waarvan zij de gevaarlijke eigenschappen niet kende, en dat zij deze binnen het bereik van twee paarden heeft neergelegd. Indien men niet op de hoogte is van de eigenschappen van een goed dat, of een stof die men bezit (bijvoorbeeld een struik) is het onzorgvuldig om derden bloot te stellen aan het risico dat het betreffende goed of stof (struik) schade veroorzaakt. Dit volgt ook uit het reeds genoemde arrest van de Hoge Raad: HR 8 januari 1982, NJ 1982, 614 waarin sprake was van schade als gevolg van een voor de schadeveroorzaker onbekende vloeistof. In dat arrest werd het onzorgvuldig geacht om een emmertje met onbekende vloeistof in een kartonnen doos met daaromheen niet anders dan een plastic vuilniszak, voor afhaling door een vuilnisophaaldienst neer te zetten. Volgens de annotator C.J.H. Brunner kan uit dit arrest de regel worden afgeleid dat het onzorgvuldig is derden bloot te stellen aan het risico dat stoffen of goederen die men in zijn bezit heeft en waarvan men de schadelijke eigenschappen niet kent, schade veroorzaken. Volgens de Hoge Raad in dit arrest bestaan slechts twee uitzonderingen op deze regel:
a
men weet of men heeft gegronde redenen om aan te nemen dat het goed ongevaarlijk is
b
men neemt passende voorzorgsmaatregelen.
2
Er bestaat geen aanleiding om in het geval van struiken anders te oordelen. Temeer niet omdat het algemeen bekend is dat struiken of planten als zodanig giftige sappen kunnen bevatten die schadelijk zijn voor mensen (kinderen) en dieren. Ieder kind wordt van jongs af aan gewaarschuwd om bijvoorbeeld geen besjes van planten en struiken te eten, omdat deze giftig kunnen zijn, met alle kwalijke gevolgen van dien. Toegepast op de onderhavige situatie betekent dat als volgt. Verkoulen was in het bezit van een struik waarvan zij de kwalijke eigenschappen niet kende. Deze struik heeft zij gedeponeerd op een afvalhoopje dat zich bevindt vlak bij c.q. tegen de afrastering van het perceel van Hulsbosch, waar twee paarden rondlopen. Zij had geen gegronde redenen om aan te nemen dat de taxusstruik voor paarden ongevaarlijk is. In tegendeel, zij kende de eigenschappen van taxus niet, zoals in rechte is komen vast te staan. Verkoulen diende er derhalve rekening mee te houden dat dit een mogelijkerwijze giftige struik zou kunnen zijn. Dit klemt temeer nu zij deze deponeerde binnen het bereik van paarden die zich automatisch tot groene blaadjes aangetrokken voelen. Voorts heeft Verkoulen geen passende voorzorgsmaatregelen genomen. In plaats van de taxusstruik op veilige afstand van de afrastering neer te leggen, heeft zij daarentegen de struik zodanig gedeponeerd dat deze voor de paarden te bereiken was. Omdat de afrastering uit fijnmazig gaas bestaat, is het zelfs aannemelijk dat Verkoulen de struik zodanig heeft neergelegd dat takjes van de struik door het gaas heen staken.
3
Bij de vaststelling van de zorgvuldigheidsnorm die Verkoulen in acht had moeten nemen, speelt ook een rol dat Hulsbosch, onder meer om dit soort ongevallen te voorkomen, zijn perceel afgezet had met een deugdelijke afrastering van twee meter hoog, voorzien van fijnmazig gaas en schrikdraad. In een dergelijk geval rust op derden die zich door de getroffen maatregelen behoren te realiseren dat deze maatregelen ten doel hebben contact tussen de paarden en de buitenwereld te voorkomen, een extra zorgplicht. Het is onzorgvuldig op zodanige wijze met een mogelijke (= mogelijk?; red.) gevaarlijke struik om te springen, dat de door Hulsbosch getroffen maatregelen daardoor feitelijk teniet worden gedaan.
4
Bij de beoordeling van de onrechtmatigheid in de situatie dat iemand een bepaald gevaar in het leven roept, zoals in casu Verkoulen, wordt mede gekeken naar de bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen. In het onderhavige geval staat vast dat het voor Verkoulen geen enkel bezwaar kon opleveren om de afvalhoop c.q. de taxusstruik op een grotere afstand van de afrastering te plaatsen, althans op een zodanige afstand dat de paarden de struik zeker niet konden bereiken.
5
De motivering van het Hof is temeer onjuist omdat het Hof voor de bepaling van de onrechtmatigheid de voorzienbaarheid van de schade in aanmerking neemt. Dat is evenwel voor de bepaling van de onrechtmatigheid onjuist. Ook in dit verband kan aansluiting worden gezocht bij het Vuilnismanarrest. Voor de bepaling van de onrechtmatigheid is de Hoge Raad in die situatie uitgegaan van de omstandigheid dat iemand een emmer met onbekende vloeistof langs de weg zette met het oogmerk dit te laten weghalen. In die situatie was derhalve voorzienbaar dat iemand het emmertje met vloeistof zou weghalen om daar iets mee te doen. Deze situatie vertoont in juridisch opzicht een opmerkelijke gelijkenis met de onderhavige zaak. Ook hier had iemand een goed onder zich waarvan niet bekend was wat daarvan de eigenschappen waren. Zowel onbekende vloeistoffen als onbekende plantensappen kunnen giftig zijn. Ook hier heeft iemand het onbekende goed onzorgvuldig weggelegd, namelijk zeer dicht in de buurt van een afrastering waarachter zich de paarden bevonden. Evenals in het Vuilnismanarrest het geval was, was ook hier de volgende stap voorzienbaar, namelijk dat de paarden zouden gaan eten van de binnen hun bereik liggende takken. Het is immers bekend, althans mag bekend worden verondersteld, dat paarden grazers zijn en zich dus voeden met onder andere planten, takken en blaadjes. Gelijk in het Vuilnismanarrest het geval was, doet het voor de aansprakelijkheid er niet toe of de schade voor de pleger van de onrechtmatige daad voorzienbaar was. Aldus heeft het Hof ook een onjuist criterium aangelegd.
III
Schending van het Nederlandse recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-inachtneming uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd, of waarvan zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet inachtgenomen vorm, doordat het Gerechtshof op de in het arrest vermelde en hier als herhaald en overgenomen te beschouwen gronden heeft beslist en overwogen, zulks ten onrechte om de navolgende, zonodig in onderling verband en samenhang te beschouwen redenen:
Ten overvloede merkt het Hof op dat het op de weg van appellant zou hebben gelegen om, indien hij zou hebben voorzien dat zijn paarden gevaar zouden lopen door de mogelijke aanwezigheid van — giftige — taxus op buurerfen (= buurerven?; red.), het op zijn weg zou hebben gelegen om zijn buren daarvan op de hoogte te stellen om zodoende het risico dat zijn paarden taxus zouden eten zoveel mogelijk te beperken. Daarvan is echter in de onderhavige zaak niet gebleken.
Toelichting
- Hulsbosch heeft zijn perceel afgezet met afrastering van twee meter hoog, bestaande uit fijnmazig gaas, voorzien van schrikdraad. Daarmee heeft hij de maatregelen getroffen die, ter voorkoming van dit soort ongevallen, redelijkerwijze van hem verlangd kunnen worden. In verband met de getroffen maatregelen, rust op Hulsbosch niet ook nog een plicht zijn buren op de hoogte te stellen van alle mogelijk gevaarlijke produkten voor paarden. In tegendeel dienen de buren, zoals bij de toelichting op middel II reeds naar voren is gebracht, gezien de getroffen maatregelen extra zorgvuldigheid te betrachten indien zij produkten van welke aard dan ook, in de nabijheid van de afrastering neerleggen.
En op grond van het vorenstaande te horen eis doen, dat de Hoge Raad der Nederlanden voornoemd arrest van het Gerechtshof te ‘s‑Hertogenbosch zal vernietigen met zodanige verdere uitspraak als de Hoge Raad zal vermenen te behoren door hetzij de oorspronkelijke vordering van eisers in cassatie die zij in eerste aanleg deden, inhoudende dat verweerders in cassatie zullen worden veroordeeld tot betaling van ƒ 40 000 aan eiser in cassatie, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 mei 1989 en met veroordeling van verweerders in cassatie in alle kosten, hetzij het geschil te verwijzen naar een door de Hoge Raad aan te wijzen Gerechtshof teneinde de behandeling van het geschil voort te zetten en te beslissen met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad een en ander met veroordeling van verweerders in cassatie in de kosten van alle instantiën, althans met veroordeling in de kosten als de Hoge Raad zal vermenen te behoren.
Hoge Raad:
1
Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie — verder te noemen: Hulsbosch — heeft bij exploit van 10 april 1990 verweerders in cassatie — verder ook aan te duiden als: Broen c.s., dan wel: Broen respectievelijk Verkoulen — gedagvaard voor de Rechtbank te Roermond en gevorderd Broen c.s. te veroordelen om aan Hulsbosch te betalen een bedrag van ƒ 40 000 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 mei 1989.
Nadat Broen c.s. tegen de vordering verweer hadden gevoerd, heeft de Rechtbank na een comparitie van partijen bij vonnis van 11 juli 1991 het gevorderde afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft Hulsbosch hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s‑Hertogenbosch.
Bij arrest van 23 december 1992 heeft het Hof het bestreden vonnis bekrachtigd.
(…)
2
Het geding in cassatie
(…)
3
Beoordeling van de middelen
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Broen en Verkoulen wonen te Linne. Hun tuin grenst aan één zijde aan een weiland van Hulsbosch. Dit weiland is omheind; de omheining is voorzien van een afrastering van gaas. In de tuin van Broen c.s. bevindt zich dicht bij deze omheining een afvalhoop. Verkoulen heeft op 6 mei 1989 op deze afvalhoop een struik gedeponeerd, die zij enkele dagen tevoren had gevonden en in de tuin had willen planten. Deze struik was een taxus. Bij inwendig gebruik kan taxus dodelijk zijn voor paarden. Op 7 mei 1989 hebben twee paarden van Hulsbosch, die in diens weiland graasden, van de taxusstruik gegeten. Als gevolg daarvan zijn beide paarden overleden.
Hulsbosch heeft, stellende dat het overlijden van de paarden aan onrechtmatig handelen van Broen en Verkoulen te wijten is geweest, hen in rechte aangesproken tot betaling van schadevergoeding. De Rechtbank heeft deze vordering afgewezen. Het Hof heeft het vonnis van de Rechtbank bekrachtigd. Kort samengevat heeft het Hof geoordeeld dat Hulsbosch zich niet op het bepaalde in art. 6:173 BW kan beroepen, omdat dit artikel ingevolge art. 69 Overgangswet NBW in dit geval niet van toepassing is, en dat, nu Broen c.s. niet wisten of behoefden te weten dat inwendig gebruik van taxus voor paarden fataal kan zijn, zij niet in strijd met de in het maatschappelijk verkeer betamende zorgvuldigheid hebben gehandeld. Daarbij heeft het Hof kennelijk — evenals de Rechtbank — in het midden gelaten of Broen c.s. wisten dat de struik een taxusstruik was, alsmede of Verkoulen de struik zodanig op de afvalhoop heeft gedeponeerd dat hij door het gaas van de afrastering heenstak, dan wel op een (voor de in de wei van Hulsbosch grazende paarden) veilige afstand van de afrastering.
Hiertegen richten zich de middelen.
3.2
Onderdeel A van middel I klaagt dat het Hof de tweede appelgrief van Hulsbosch ten dele onbesproken heeft gelaten door deze te verwerpen op grond dat art. 6:173 BW in de onderhavige zaak niet van toepassing is; deze grief keerde zich tegen de overweging van de Rechtbank dat in het midden kan blijven of de taxusstruik op een veilige afstand van de afrastering was gedeponeerd.
De klacht faalt. Nu het Hof — evenals de Rechtbank — tot het oordeel is gekomen dat Broen c.s. niet wisten of behoorden te weten dat inwendig gebruik van taxus voor paarden fataal kan zijn, welk oordeel in cassatie door Hulsbosch niet is bestreden, kon bij de beantwoording van de vraag of Verkoulen onrechtmatig heeft gehandeld — wat ook zij van de grond waarop het Hof de tweede appelgrief van Hulsbosch heeft verworpen — in het midden blijven, op welke afstand van de afrastering Verkoulen de taxusstruik had gedeponeerd.
3.3
Your ads will be inserted here by
Easy Plugin for AdSense.
Please go to the plugin admin page to
Paste your ad code OR
Suppress this ad slot.
Onderdeel B van middel I betoogt dat het voor de vaststelling van onrechtmatig handelen van Verkoulen van essentieel belang is, op welke afstand van de afrastering de taxusstruik was gedeponeerd, omdat, indien hij bijvoorbeeld door de afrastering heenstak en zich derhalve ten dele boven het aan Hulsbosch toebehorende perceel bevond, Verkoulen aldus inbreuk zou hebben gemaakt op het eigendomsrecht van Hulsbosch en jegens deze aansprakelijk zou zijn voor de schadelijke gevolgen van dit onrechtmatige handelen.
Daargelaten of Hulsbosch dit een en ander in de feitelijke instanties aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd, vestigt een inbreuk op het eigendomsrecht van Hulsbosch, die uitsluitend bestaat in het boven diens grond hebben van een gedeelte van een losliggende struik, nog niet een aansprakelijkheid voor een vergiftiging als hier heeft plaatsgevonden, in het bijzonder niet indien degeen die de struik aldus heeft neergelegd, niet wist of behoefde te weten dat die struik vergiftig was.
Het onderdeel faalt derhalve.
3.4.1
Middel II keert zich tegen ’s Hofs oordeel dat Broen c.s. niet in strijd met de in het maatschappelijk verkeer betamende zorgvuldigheid hebben gehandeld en dat het beroep van Hulsbosch op het arrest HR 8 januari 1982, NJ 1982, 614, hem niet kan baten, aangezien het voor Broen c.s., nu zij niet wisten of behoefden te weten dat inwendig gebruik van taxus voor paarden fataal kan zijn, en dit geen feit van algemene bekendheid is, niet voorzienbaar was dat Hulsbosch schade zou lijden.
3.4.2
Onderdeel 1.1 van middel II klaagt dat het Hof bij dit oordeel is voorbijgegaan aan de stelling van Hulsbosch dat niet van belang is of Verkoulen al dan niet op de hoogte was van de giftigheid van taxus. Deze klacht mist feitelijke grondslag, aangezien in het bestreden arrest besloten ligt dat het Hof deze stelling heeft verworpen.
3.4.3
De onderdelen 2.1 en 2.2 lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
Onderdeel 2.1 betoogt met een beroep op het hiervoor vermelde arrest van 8 januari 1982 dat het onzorgvuldig is om derden bloot te stellen aan het risico dat stoffen of zaken die men in zijn bezit heeft en waarvan men de schadelijke eigenschappen niet kent, schade veroorzaken. Onderdeel 2.2 voegt daaraan toe dat er geen aanleiding bestaat om anders te oordelen, indien de zaak, zoals in het onderhavige geval, een struik is.
De onderdelen falen. Een aansprakelijkheidsregel als daarin verdedigd kan in ieder geval niet worden aanvaard, indien het gaat om planten of struiken, waarvan de giftigheid niet van algemene bekendheid is. De in het maatschappelijk verkeer betamende zorgvuldigheid reikt niet zó ver dat degeen die een plant of struik waarvan hij de giftigheid niet kent of behoeft te kennen, onder zich heeft, verplicht zou zijn om deze plant of struik op zodanige wijze onder zijn controle te houden dat zij geen gevaar kan opleveren, tenzij hem na onderzoek is gebleken dat de plant of struik ongevaarlijk is.
3.4.4
Onderdeel 2.3 van middel II strekt ten betoge dat in het onderhavige geval op Broen c.s. ‘een extra zorgplicht’ rustte, omdat zij uit de omstandigheid dat Hulsbosch zijn weiland op deugdelijke wijze had afgerasterd, hadden moeten afleiden dat contact tussen de paarden en de buitenwereld diende te worden voorkomen. Hulsbosch heeft dit een en ander in de feitelijke instanties echter niet aan zijn vordering ten grondslag gelegd, zodat dit onderdeel reeds daarom niet tot cassatie kan leiden.
3.4.5
Onderdeel 2.4 van middel II betoogt dat bij de beoordeling van de gedragingen van Verkoulen mede in aanmerking moet worden genomen of voor haar het treffen van veiligheidsmaatregelen al dan niet bezwaarlijk was. Naar het onderdeel stelt, kon het voor Verkoulen geen enkel bezwaar opleveren om de afvalhoop op een grotere afstand van de afrastering aan te leggen of de taxusstruik op groter afstand daarvan te deponeren. Het onderdeel faalt echter, nu de vraag of het treffen van veiligheidsmaatregelen al dan niet bezwaarlijk was, slechts van belang kan zijn, indien Broen c.s. wisten of hadden behoren te weten dat inwendig gebruik van taxus voor paarden fataal kan zijn; het Hof heeft echter, in cassatie onbestreden, vastgesteld dat zulks niet het geval was.
3.4.6
Anders dan onderdeel 2.5 van middel II stelt, heeft het Hof bij de beantwoording van de vraag of Broen c.s. onrechtmatig hebben gehandeld, terecht mede de voorzienbaarheid van de schade in aanmerking genomen. Ook dit onderdeel faalt derhalve.
3.5
Middel III keert zich tegen een ten overvloede gegeven oordeel, dat ’s Hofs beslissing niet draagt, zodat het bij gebrek aan belang niet tot cassatie kan leiden.
4
Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Hulsbosch in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Broen c.s. begroot op ƒ 957,20 aan verschotten en ƒ 3000 voor salaris.
Conclusie
wnd. A‑G mr. Bloembergen
1
De zaak
1.1
De schimmelruim Calypso en de bruine ruin Sanadag van Hulsbosch zijn op 7 mei 1989 doodgegaan doordat zij hebben gegeten van een taxusstruikje dat door buurvrouw Verkoulen op een afvalhoop was gedeponeerd. Een ellendige geschiedenis voor een paardenliefhebber, maar voor een liefhebber van aansprakelijkheidsrecht levert het een intrigerende zaak op. Zijn Verkoulen en haar echtgenoot Broen aansprakelijk voor de vermogensschade, die door Hulsbosch wordt begroot op ƒ 40 000?
Laat ik de feiten wat precieser op een rijtje zeten. Rechtbank en Hof zijn van het volgende uitgegaan:
—
De tuin van Broen en Verkoulen — hierna ook Broen c.s. te noemen — grenst aan één zijde aan het weiland van Hulsbosch; het weiland is omheind; de omheining is voorzien van een afrastering van gaas.
—
Broen c.s. hebben in hun tuin een afvalhoop; Verkoulen heeft op 6 mei 1989 op deze afvalhoop een struik gedeponeerd, die zij enkele dagen eerder had gevonden; de struik was een taxusstruik.
—
Bij inwendig gebruik kan taxus dodelijk zijn voor paarden. (Zie over de giftigheid van taxus nog de produktie bij de conclusie na comparitie van Hulsbosch en de conclusie na comparitie van Broen c.s. blz. 3 e.v.)
—
Op 7 mei 1989 hebben twee paarden van Hulsbosch van de taxusstruik gegeten; ten gevolge daarvan zijn beide paarden overleden.
—
Broen en Verkoulen wisten niet dat inwendig gebruik van taxus voor paarden fataal kan zijn.
De Rechtbank heeft voorts een tweetal feitelijke omstandigheden uitdrukkelijk in het midden gelaten: dat Verkoulen al dan niet wist dat de struik een taxusstruik was; en dat de struik zodanig is gedeponeerd dat zij door het gaas van de afrastering stak, dan wel op veilige afstand van de afrastering is gedeponeerd. Over deze omstandigheden zegt het Hof niets. Ik zou het ervoor willen houden dat ook het Hof deze omstandigheden in het midden heeft gelaten. Dat brengt mee dat in cassatie veronderstellenderwijs ervan moet worden uitgegaan dat Verkoulen wist dat de struik een taxusstruik was en dat deze struik zodanig is gedeponeerd dat zij door het gaas van de afrastering stak.
Ik noteer verder nog dat Hulsbosch heeft gesteld (dagvaarding onder 3; conclusie na comparitie onder 2 (blz. 1) dat de afrastering ongeveer twee meter hoog is, voorzien is van schrikdraad en bestaat uit gaas, met fijne mazen, waar paarden met hun mond (!) niet doorheen kunnen reiken. Broen c.s. hebben hierop een wat andere kijk (conclusie van antwoord onder 1 en conclusie na comparitie onder 1): hoogte 1.70 meter; geen schrikdraad; de paarden kunnen met enige moeite enigszins door de mazen van de afrastering heen. Rechtbank en Hof laten zich over deze punten niet uit.
1.2
De Rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding afgewezen. Het Hof heeft het vonnis van de Rechtbank bekrachtigd. Ik vat de oordelen van het Hof als volgt samen:
I
Het beroep van Hulsbosch in zijn eerste twee grieven op art. 6:173 BW gaat niet op, omdat ingevolge art. 69 Overgangswet NBW dit artikel hier niet van toepassing is (rov. 4.2).
II
Broen c.s. wisten niet en hadden niet behoren te weten dat inwendig gebruik van taxus voor paarden fataal kan zijn (rov. 4.3).
III
Broen c.s. hebben niet gehandeld in strijd met de maatschappelijk betamende zorgvuldigheid. Een in dit verband gedaan beroep op HR 8 januari 1982, NJ 1982, 614 (CJHB; vuilnisman) kan Hulsbosch niet baten, nu Broen c.s. niet wisten noch behoorden te weten dat inwendig gebruik van taxus voor paarden fataal kan zijn en dit ook geen feit van algemene bekendheid is, zodat het voor hen niet voorzienbaar was dat Hulsbosch schade zou lijden (rov. 4.3, tweede alinea).
IV
‘Ten overvloede’ merkt het Hof op (rov. 4.3, slot) dat het op de weg van Hulsbosch zou hebben gelegen om zijn buren van het risico van taxus op buurerven op de hoogte te stellen.
Oordeel (I) wordt in cassatie niet bestreden, maar wel bevat middel I de klacht dat het Hof de tweede appelgrief niet goed heeft gelezen. Oordeel (II) wordt in cassatie ook niet bestreden. Middel II richt zich met een aantal klachten tegen het onder (III) weergegeven oordeel van het Hof. Middel III richt zich tegen de overweging ten overvloede van het Hof.
De middelen zijn niet schriftelijk toegelicht. Wel is er een schriftelijke toelichting van de zijde van Broen c.s.
1.3
Ik zal niet meteen op de middelen ingaan, maar eerst (onder 2 en 3) enkele wat meer algemene beschouwingen over de situatie die zich hier voordoet ten beste geven. Alvorens dat te doen maak ik nog een opmerking over rov. 4.3 van het Hof.
Het Hof zegt in deze overweging dat niet van algemene bekendheid is dat taxus voor paarden fataal kan zijn. Hier moeten we niet denken aan de in art. 176 lid 2 Rv. genoemde feiten en omstandigheden van algemene bekendheid, want algemeen aanvaard is dat het daar mede gaat om feiten en omstandigheden die men uit voor ieder toegankelijke bronnen kon kennen. Uit zulke bronnen is de giftigheid van taxus makkelijk te halen. Enigszins vooruitlopend op hetgeen ik onder 2 ga zeggen, zou ik willen aannemen dat het Hof hier tot uitdrukking heeft gebracht dat de giftigheid van taxus voor paarden niet bekend was in de kring van personen waartoe Broen c.s. behoorden. Daarom kan worden gezegd dat Broen c.s. het (niet wisten en ook) niet behoorden te weten, zodat hun gebrek aan wetenschap hun niet kan worden toegerekend.
Dat Broen c.s. de giftigheid van taxus voor paarden niet kenden, is overigens niet zo verwonderlijk. Zeker je kan het weten, als je Van Dale (twaalfde druk), trefwoord taxus, opslaat, want daar lees je het verklarende zinnetje: ‘de naalden en de zaden van de taxus zijn buitengewoon giftig, m.n. voor paarden’. Je kan het ook weten, als je toevallig de door het Hof genoemde uitspraak van de Raad van Toezicht op het Schadeverzekeringsbedrijf hebt gelezen of gewezen. En je weet het waarschijnlijk, als je A pocket full of rye van Agatha Christie hebt gelezen, want daarin wordt één van de slachtoffers, bewoner van Taxus Lodge, vermoord door taxine in zijn marmalade (= marmelade?; red.) te doen. Maar als dit alles zich niet voordoet, is er een heel goede kans dat je het niet weet, zoals een mini-enquête in mijn omgeving mij leerde.
2
Het nieuwe BW
Nu alle relevante feiten zich vóór 1 januari 1992 hebben voorgedaan, is ’s Hofs oordeel dat art. 6:173 toepassing mist, juist. Het is in cassatie dan ook niet bestreden. Toch kan het nuttig zijn een tour d’horizon langs het nieuwe recht te maken.
Bij een eerste kennismaking met de afdelingen 6.3.2 en 6.3.3 valt op dat de wetgever ten aanzien van planten en beplantingen een zekere terughoudendheid in acht heeft genomen. Opstallen in de zin van art. 6:174 zijn gebouwen en werken, die duurzaam met de grond zijn verenigd. Natuurlijke objecten, zoals bomen vallen niet onder het artikel. Zie Asser-Hartkamp III (1994), nr. 187. En afdeling 6.3.3 zit op eenzelfde lijn. Art. 187 zondert landbouwprodukten uit. Daaronder worden verstaan ‘produkten van de bodem, van de veefokkerij en van de visserij, met uitzondering van produkten die een eerste bewerking of verwerking hebben ondergaan’. Overigens is deze uitzondering van landbouwprodukten heftig bekritiseerd. Zie L. Dommering-van Rongen, Produktenaansprakelijkheid, diss. Utrecht 1991, blz. 106 e.v.
Art. 173 is ruimer geformuleerd dan art. 174; het spreekt kortweg over een roerende zaak en omvat ook planten en struiken, wanneer deze roerend zijn geworden, doordat zij van de grond zijn gescheiden. Zie Onrechtmatige Daad (Oldenhuis) aant. 26 en 28 op art. 173 (met vermelding van schrijvers die kritiek hebben geleverd op de discrepantie tussen art. 173 en 174).
Art. 173 stelt als vereiste dat van de zaak ‘bekend is dat zij, zo zij niet voldoet aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden aan de zaak mag stellen, een bijzonder gevaar voor personen of zaken oplevert’. Zie daarover met verdere gegevens Onrechtmatige Daad, b.a., aant. 31 e.v. In onze zaak is niet aan dit vereiste voldaan. De taxus is niet een gebrekkige zaak als in dit artikel bedoeld. Bovendien is niet aan het bekendheidsvereiste voldaan. De bekendheid, zo lees ik in MvA II, Parl. Gesch. blz. 750 ‘dient in beginsel te bestaan onder de kring van personen waartoe de aansprakelijke behoort. Het is niet nodig dat het gevaar van algemene bekendheid is, noch voldoende dat ergens ter wereld de wetenschap het betreffende gevaar heeft ontdekt’. Ik heb hiervoor in 1.3 gezegd dat ik het Hof aldus zou willen begrijpen dat naar zijn oordeel de giftigheid van taxus niet bekend was binnen de kring van personen waartoe Broen c.s. behoorden. Kortom, ook als art. 173 van toepassing was, dan nog zou Hulsbosch het niet redden. Onder deze omstandigheden behoef ik over anticipatie op art. 173 niet te praten. Van anticipatie wil de Hoge Raad hier trouwens niets weten. Zie HR 22 juni 1979, NJ 1979, 535 (GJS; vinyl acetaat) en HR 19 februari 1993, RvdW 1993, 63. ( VR 1994, 43; NTBR 1993/8, p. 214 (M.M. van Rossum); red.)
Men zou ook kunnen denken aan anticipatie op art. 175, zoals voorgesteld in wetsvoorstel 21202, dat thans bij de Eerste Kamer aanhangig is. Een bestanddeel van een zaak — hier het giftige bestanddeel van de taxus — kan ook een stof zijn in de zin van art. 175. Zie Asser-Hartkamp III, nr. 192b. Een vereiste van gebrekkigheid wordt hier niet gesteld. Maar ook hier lopen we vast op het bekend zijn: vereist is dat van de stof ‘bekend is dat zij zodanige eigenschappen heeft, dat zij een bijzonder gevaar van ernstige aard voor personen of zaken oplevert’. Zie MvT blz. 42, onder 5: ‘Daarbij zal uiteraard voldoende zijn bekendheid in de kring van hen die in het maatschappelijk verkeer met de betreffende stof te maken hebben’.
De nieuwe risiko-aansprakelijkheden kunnen dus in ons geval geen toepassing vinden. Wij zijn hier aangewezen op de algemene zorgvuldigheidsnorm. Daarbij blijven van hetgeen hiervoor werd besproken twee punten van belang. In de eerste plaats moeten we oppassen om natuurlijke zaken, zoals planten en beplantingen, zonder meer gelijk te stellen met door de mens gemaakte zaken. En in de tweede plaats is van belang dat er ingevolge de besproken bepalingen geen aansprakelijkheid is voor onbekende gevaren. Dat noopt tot voorzichtigheid met het aannemen van aansprakelijkheid voor onbekende gevaren op grond van de algemene zorgvuldigheidsnorm.
3
Zorgvuldigheid
3.1
Zoals gezegd moeten we onze taxus-casus toetsen aan de algemene zorgvuldigheidsnorm. Alvorens daartoe over te gaan maak ik enige opmerkingen vooraf.
Ik wil mij hier niet verliezen in beschouwingen over de vraag of het in gevallen als deze gaat om onrechtmatigheid of schuld. Hof en middel hebben de zaak in de sleutel van de onrechtmatigheid gezet. Ik volg dat spoor.
Vervolgens teken ik aan dat naar mijn mening de Hoge Raad het oordeel van het Hof over de (on)zorgvuldigheid ten volle kan toetsen. Onder meer in het reeds genoemde vuilnisman-arrest en ook in HR 27 mei 1988, NJ 1989, 29(G; veenbroei) formuleert de Hoge Raad sterk op het concrete geval toegespitste zorgvuldigheidsnormen. Niet valt in te zien waarom hier met een meer afstandelijke toetsing zou moeten worden volstaan.
Voorts verdient opmerking dat de aan de zorgvuldigheid te stellen eisen niet zo hoog moeten worden opgeschroefd dat men er realiter niet aan kan voldoen; met name kan niet worden gevergd dat iemand rekening houdt met geheel onbekende gevaren. Het is nodig dit zo uitdrukkelijk te stellen, omdat met name in het kader van de milieuaansprakelijkheid wel verdedigd is dat er wel een zo ver gaande aansprakelijkheid zou zijn. Zie daarover het bekende debat tussen Vranken, Van Dunné en Castermans in WPNR 5953 e.v. en 5976 (1990). Naar mijn mening is voor zo ver gaande eisen geen steun te vinden in de rechtspraak van de Hoge Raad. Zie met name het vuilnisman-arrest, waarover straks nader. Ook de wetgever wil deze kant niet op. Zie MvA II wetsvoorstel 21202, blz. 15. Zie ook de noot van Van der Grinten onder het veenbroei-arrest, die terecht waarschuwt tegen het oprekken van rechtsplichten uit het ongeschreven recht (zij het dat ik zijn kritiek op de beslissing van de Hoge Raad niet deel).
Het is niet uitgesloten dat het verzekerd zijn of de mogelijkheid tot verzekering mede de inhoud van de aansprakelijkheid bepaald. Maar dit gezichtspunt helpt ons hier niet verder. Over het al dan niet verzekerd zijn hebben partijen zich in stilzwijgen gehuld. De mogelijkheid tot verzekeren is er hier wel. Het overgrote deel van ons volk heeft een aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren die dit soort schade dekt. En bij mijn weten zijn veeverzekeringen die schade door vergiftingen dekken, niet ongebruikelijk.
3.2
In beschouwingen over de invulling van de zorgvuldigheidsnorm voor gevaarsituaties duiken steeds de criteria van het kelderluik-arrest (HR 5 november 1965, NJ 1966, 136 (GJS)) op: relevant zijn de aard en omvang van de schade, de waarschijnlijkheid van de schade, de aard van de gedraging en de bezwaarlijkheid van voorzorgmaatregelen. Zie bijv. C.C. van Dam, Zorgvuldigheidsnorm en aansprakelijkheid, diss. Utrecht 1989, Hoofdstuk 7 en 8.
Maar Van Dam wijst er terecht op (Hoofdstuk 9, blz. 133 e.v.) dat er naast deze vier elementen ook een persoonlijk element is: ‘het recht kan slechts zorgvuldig gedrag ten aanzien van de rechten en belangen van anderen eisen wanneer het gevaar menselijkerwijs bekend is: op onbekend gevaar kan niemand zijn gedrag afstemmen’. Dat is het probleem waar het in onze zaak om draait en dat ook in de zaak van de vuilnisman centraal stond. Ik begin daarom met het overschrijven van de kernoverweging uit die zaak:
Het is in strijd met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer wordt vereist met het oog op de veiligheid van al degenen die tussen het moment van het buiten klaarzetten van vuilniszakken en dat van het afvoeren ervan door de vuilnisophaaldienst met de inhoud van de zakken in aanraking zouden kunnen komen, om een emmertje met onbekende vloeistof in een kartonnen doos met daaromheen niet anders dan een dichtgebonden plastic vuilniszak voor afvoering door een vuilnisophaaldienst neer te zetten, tenzij men òfwel weet of gegronde redenen heeft om aan te nemen dat het om een vloeistof gaat die bij aanraking met een mens geen gevaar oplevert, òfwel de betreffende vuilniszak onder controle houdt en degene die de zak wil pakken waarschuwt voor de aanwezigheid daarin van een emmertje met een mogelijk gevaarlijke vloeistof.
De vloeistof was onbekend, maar daarmee ging de dader nog niet vrijuit. Juist bij zo’n emmertje moet je erop bedacht zijn dat er wel eens iets in zou kunnen zitten dat minder onschuldig is dan water of limonade en moet je onderzoeken wat erin zit of het emmertje onder controle houden.
3.3
Brunner heeft in zijn noot onder het arrest de regel veralgemeend: het is onzorgvuldig derden bloot te stellen aan het risico, dat stoffen of goederen die men in zijn bezit heeft en waarvan men de gevaarlijke eigenschappen niet kent, schade veroorzaken. Als deze algemene regel zou gelden, dan zou het in strijd met zorgvuldigheid zijn om planten of struiken waarvan men de gevaarlijke eigenschappen niet kent, zonder meer op een afvalhoop te gooien. Maar geldt deze algemene regel? En meer in het bijzonder: geldt zij ten aanzien van planten en struiken?
Ik merk direct al op dat de Hoge Raad niet een algemene, maar een sterk op het geval toegespitste regel geeft. Reeds daarom lijkt voorzichtigheid geboden met het veralgemenen van de gegeven regel. Zoals steeds bij zorgvuldigheidsnormen blijft veel afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Zoals mr. Sillevis Smitt in zijn schriftelijke toelichting namens Broen c.s. betoogt (onder 16–19), mag men planten en struiken niet zo maar op één lijn stellen met vloeistof in een emmertje. Giftige planten en struiken (bessen en paddestoelen) komen in de natuur op grote schaal voor. Wie zulke planten op zijn erf heeft staan handelt niet onzorgvuldig: de talloze taxushagen en -bomen in Nederlandse tuinen (ook in de mijne!) leveren niet even zo vele onrechtmatige daden op. In mijn woonplaats Wassenaar staan trouwens ook taxushagen in de bermen van openbare wegen. Mensen moeten erop bedacht zijn dat in de natuur giftige stoffen voorkomen; kinderen moeten onder controle worden gehouden tot zij daarop bedacht zijn (bloemetjes zijn om aan te ruiken, zeggen de ouders steeds weer).
Maar hoe staat het met de dieren? Ik ben geneigd met mr. Sillevis Smitt (schriftelijke toelichting onder nr. 19) aan te nemen dat de ervaring leert dat dieren hetzij immuun zijn voor giftige stoffen in de vrije natuur hetzij dergelijke stoffen niet eten. Zou het anders zijn, dan zou het met de instandhouding van de soort slecht gesteld zijn. Dat paarden en koeien wel van de voor hen uitermate giftige taxus eten, vormt aldus de uitzondering die de regel bevestigt. Deze omstandigheid lijkt mij ook voor de afgrenzing van de zorgvuldigheid van belang: het ligt veeleer op de weg van de eigenaar van het dier dat niet goed op zichzelf past, om ervoor te zorgen dat dat dier niet in aanraking komt met voor hem giftige planten en struiken. Het Hof brengt dit aspect in zijn slotoverweging ook tot uitdrukking, zij het dat het Hof die overweging presenteert als een overweging ten overvloede en het aspect niet direct meeweegt bij het afgrenzen van de zorgvuldigheid.
In het licht van een en ander en ook van hetgeen ik heb gezegd over een aansprakelijkheid voor onbekende gevaren zou ik willen concluderen dat degene die een onbekende plant of struik op een afvalhoop in zijn tuin deponeert, niet onzorgvuldig handelt jegens zijn buren. Onverschillig is daarbij of men de plant of struik in het geheel niet kende dan wel kende, maar niet wist dat zij giftig was voor bepaalde dieren.
In dit verband nog iets over de (on‑)bekendheid. Van belang is vooreerst of degene die de plant of struik hanteert, de giftigheid al dan niet kent. Daarnaast is van belang het kennisbestand in de kring van personen waartoe de aansprakelijk te stellen persoon behoort; vergelijk het hiervoor onder 2 gezegde. Is in die kring de giftigheid bekend, dan behoort deze persoon daarvan op de hoogte te zijn en komt een niet weten voor zijn rekening. Het komt mij voor dat het Hof in rov. 4.3 ook deze maatstaf heeft aangelegd, maar het heeft — in cassatie onbestreden — geoordeeld dat Broen c.s. noch wisten noch behoorden te weten dat de struik giftig was.
3.4
In verband met hetgeen Rechtbank en Hof in het midden hebben gelaten — zie hiervoor 1.1 — is het nodig de casus aan te scherpen en wel aldus dat de taxusstruik zo is neergelegd dat zij door de afrastering van de buurman stak. Voorts zouden we kunnen aannemen dat de afrastering zo hoog is dat de paarden niet eroverheen bij de struik konden komen en zo fijnmazig dat zij niet met hun monden door de afrastering konden. Het is evident dat de casus in deze aangescherpte vorm meer reden tot aarzeling geeft: de eigenaar van de paarden heeft zo ongeveer alles gedaan wat hij kon doen (behalve waarschuwen); de buurvrouw heeft de struik slordig neergelegd (en daarmee inbreuk gemaakt op buurmans eigendomsrecht; zie over dat aspect nader onder 4). Niettemin ben ik geneigd ook in deze situatie de aansprakelijkheid af te wijzen. Uitgangspunt blijft dat de buurvrouw het gevaar niet kende en ook niet behoorde te kennen en daarop dus niet bedacht hoefde te zijn. Het gaat dus voor haar om een volkomen onschuldige zaak en daarmee, als schade ontstaat, om onvoorzienbare schade. Wie zo’n zaak zo neerlegt dat zij door de afrastering steekt, handelt slordig, maar in mijn ogen niet onzorgvuldig. Een andere opvatting zou in wezen neerkomen op aanvaarding van een risiko-aansprakelijkheid voor onbekende gevaren; daarvoor is in ons recht geen plaats.
3.5
Ik heb in de Duitse en Engelse literatuur gezocht, niet naar algemene beschouwingen over Verkehrssicherungspflichten of de duty to take care (want die helpen ons niet zo veel verder), maar naar op giftige planten toegesneden passages. Het zoekwerk is niet helemaal tevergeefs geweest, want ik vond bij Charlesworth & Percy (1983) een paragraafje (nr. 13–139) over yew trees (taxusbomen). Ik citeer dit paragraafje (behoudens de laatste zin die niet relevant is):
The owner of yew trees must prevent the leaves, which are poisonous to cattle, projecting over the boundary of his neighbour’s land. If he fails to do this, whereupon his neighbour’s cattle are poisoned by eating the leaves, on the principle of Ryland v. Fletcher he is liable for the damage. On the other hand, if he fullfils his duty, but his neighbour’s cattle are poisoned by putting their heads over the boundary fence or otherwise trespassing on his land, he is not liable. But, if the trespass occurred because of the defendant’s failure to maintain a fence, which by contract, prescription or otherwise he is bound to maintain between his land and that of his neighbour, and his neighbour’s cattle are poisoned on his land, he is liable.
(In noten bij deze passage wordt verwezen naar drie uitspraken uit de vorige eeuw.)
Op de eerste gezicht lijkt deze passage — en vooral de eerste twee zinnen — niet te sporen met wat ik in 3.4 heb gezegd: wie taxus over de erfscheiding laat groeien, is aansprakelijk; zou dat anders zijn, als men taxus over de erfscheiding deponeert? Maar men bedenke dat het ‘principle of Ryland v. Fletcher’ neerkomt op een risiko-aansprakelijkheid; zie daarover W.Th. Braams, Buitencontractuele aansprakelijkheid voor gevaarlijke stoffen, diss. Utrecht 1989, blz. 167 e.v. en 287 e.v. Wij hebben gezien dat onze zaak niet op basis van risiko-aansprakelijkheid moet worden beoordeeld. Toch stemt de passage tot nadenken (en hernieuwde aarzeling), omdat zij zo nadrukkelijk onderscheid maakt tussen eten op andermans terrein en op eigen terrein, een onderscheid dat ik hiervoor in het kader van de zorgvuldigheidstoetsing uiteindelijk niet beslissend achtte. Ik laat bij dit alles in het midden of bij de beoordeling van het Engelse recht mee moet spelen dat de liefde voor paarden in dat land zo groot is, dat men al gauw aansprakelijkheid in geval van vergiftiging zal aanvaarden!
4
De middelen
4.1
Het wordt tijd om de middelen te bespreken.
Onderdeel A van het eerste middel klaagt dat het Hof een deel van grief 2 niet heeft besproken. De klacht faalt. Het Hof heeft de grieven 1 en 2 klaarblijkelijk aldus opgevat dat daarin uitsluitend een beroep werd gedaan op art. 6:173. Die opvatting acht ik in het licht van de memorie van grieven alleszins begrijpelijk. Zie met name hetgeen in die memorie voorafgaat aan en volgt op de formulering van grief 2.
Onderdeel B van dit middel bouwt voort op onderdeel A. Het zet uiteen waarom de door het Hof niet in grief 2 gelezen stelling — betreffende de plaats waar de taxus is gedeponeerd — relevant is. Nu onderdeel A niet gegrond is, moet onderdeel B het lot daarvan delen. Bij de bespreking van het tweede middel kom ik echter wel terug op de plaats waar de taxus is gedeponeerd. Het onderdeel laat daarvoor ruimte, want het zegt aan het slot dat het eerste middel in samenhang met het tweede middel moet worden gelezen.
4.2
Het tweede middel is in zijn geheel gericht tegen het hiervoor in 1.1 onder (III) weergegeven oordeel van het Hof. De toelichting, waarin de eigenlijke klachten zijn opgenomen, begint met letter A, maar die heeft geen functie, omdat B e.v. ontbreken.
Onderdeel 1.1 betoogt dat het Hof voorbijgegaan is aan de — met een beroep op vuilnisman-arrest onderbouwde — stelling van Hulsbosch dat niet van belang is of Verkoulen al dan niet op de hoogte was van de giftigheid van de taxus. Deze stelling mist feitelijke grondslag. In ’s Hofs oordeel ligt besloten dat het deze stelling heeft verworpen. Bovendien gaat het hier om een rechtsoordeel dat niet met vrucht met een motiveringsklacht kan worden bestreden.
De onderdelen 2.1 en 2.2 betogen met een beroep op het vuilnisman-arrest dat er wel sprake is van onzorgvuldigheid aan de zijde van Verkoulen. Zij vinden hun weerlegging in hetgeen ik hiervoor onder 3 heb gezegd.
Aan het slot van onderdeel 2 lees ik dat het ‘zelfs aannemelijk is dat Verkoulen de struik zodanig heeft neergelegd dat takjes van de struik door het gaas heen staken’. Niet onverdedigbaar is dat in deze woorden, gelezen in samenhang met hetgeen in het eerste middel onder B wordt gezegd, de volgende klacht geacht moet worden te zijn besloten: De Rechtbank en — naar moet worden aangenomen; zie hiervoor 1.1 — ook het Hof, hebben in het midden gelaten of de taxusstruik zo is neergelegd dat deze door het gaas van de afrastering stak; in cassatie moet er dus veronderstellenderwijs van worden uitgegaan dat de taxus door het gaas van de afrastering stak; en als daarvan wordt uitgegaan, is ’s Hofs oordeel dat er geen sprake is van onzorgvuldigheid, onjuist. Deze klacht stuit af op hetgeen ik hiervoor in 3.4 heb gezegd.
In onderdeel IB wordt betoogd dat Verkoulen door de struik mede op of boven het terrein van Hulsbosch te deponeren inbreuk op het eigendomsrecht van Hulsbosch heeft gemaakt en daarmede onrechtmatig heeft gehandeld. Deze stelling is in dit geding niet eerder geponeerd: de vordering is steeds gebaseerd op onzorgvuldig handelen van Broen c.s.; zie bijv. de inleidende dagvaarding onder 5. Hulsbosch kan niet in cassatie een nieuwe grondslag onder zijn vordering schuiven, zeker niet, nu hij niet klaagt over schending van art. 48 Rv.
Ook los hiervan is het de vraag of deze grondslag hem baat zou kunnen brengen. Op zichzelf is juist dat degene die afval op of boven het terrein van zijn buurman deponeert, inbreuk maakt op diens exclusieve eigendomsrecht en dus onrechtmatig handelt. Maar daarmee wordt hij nog niet aansprakelijk voor gevolgen die onvoorzienbaar zijn, die geheel buiten de normale lijn van de verwachtingen liggen.
4.3
In de onderdelen 2.3 en 2.4 worden enige argumenten aangedragen voor de stelling dat er sprake is van onzorgvuldigheid. Deze onderdelen falen, omdat deze argumenten niet tot een ander oordeel kunnen leiden dan hiervoor is verwoord.
Geen steun in het recht vindt de stelling van onderdeel 2.5 dat onjuist is dat het Hof bij de afgrenzing van de onrechtmatigheid de voorzienbaarheid van de schade in aanmerking heeft genomen.
4.4
Middel III richt zich tegen een ten overvloede gegeven overweging en behoeft dus geen bespreking. Ik heb hiervoor al gezegd dat de hier door het Hof besproken omstandigheid in mijn ogen veeleer een factor is die bij de afgrenzing van de zorgvuldigheid moet worden meegewogen. Maar overigens lijkt me wat het Hof hier zegt, niet onjuist. Anders dan Broen c.s. behoorde Hulsbosch als eigenaar van paarden te weten dat taxus giftig is voor paarden en dat paarden er niettemin van eten. Dan ligt het ook in de eerste plaats op zijn weg om ervoor te zorgen dat de paarden niet toch taxus eten.
5
Conclusie
Aangezien naar mijn mening geen der middelen gegrond is, concludeer ik tot verwerping van het beroep.
Noot
1
In alle instanties wordt aangenomen dat de bewoonster van een huis met tuin, die grensde aan een weiland waar paarden liepen, niet onzorgvuldig handelde door een taxusstruik op een afvalhoop bij de erfscheiding met het weiland te deponeren, zodanig dat die paarden daarvan konden eten en daardoor vergiftigd werden. De grond van dat oordeel is, dat zij niet wist dat taxus giftig is en voor paarden uiterst gevaarlijk en dat zij dat niet behoefde te weten, omdat het niet van algemene bekendheid is. Omdat zij het gevaar niet voorzag en niet hoefde te voorzien, behoefde zij de taxusstruik niet buiten bereik van de paarden te houden.
2
De uitspraak brengt mee dat wie niet weet dat taxus giftig is voor paarden geen voorzorgsmaatregelen hoeft te treffen tegen het daaraan voor paarden verbonden gevaar. En dat, terwijl de informatie dat taxus giftig is en gevaarlijk voor paarden ten plattelande wijd verbreid is en bovendien in ieder boek over bomen en struiken, ja zelfs in het woordenboek is te vinden, zoals de advocaat-generaal vermeldt.
Van mensen die op het land wonen mag m.i. worden verlangd dat zij zich er van overtuigen dat wat zij aan dieren voeren — en daarop komt het neer als men een groene struik binnen bereik van de paarden van de buurman brengt — voor die dieren ongevaarlijk is, tenzij zij op grond van onderzoek mochten aannemen dat het om voor het dier ongevaarlijk materiaal ging. Dat criterium zou goed aansluiten bij het criterium van het natronloogarrest (HR 8 jan. 1982, NJ 1982, 614) dat onderzoek verlangt voordat men stoffen waarvan men de eigenschappen en dus de mogelijke gevaarlijkheid niet kent, bij het vuil zet. Nu lijkt stadse onwetendheid ook voor het platteland als maatstaf van maatschappelijke zorgvuldigheid te zijn aanvaard. Het bezwaar van deze opvatting is, dat zij niet stimuleert om na te gaan welk natuurlijk groen voor mens en dier gevaarlijk is (taxus voor paarden, herfsttijloos voor koeien, rododendron voor schapen) en daarom met grote voorzichtigheid moet worden behandeld. Zou ook de eigenaar van een gouden regenstruik niet aansprakelijk zijn, indien bezoekende kinderen worden vergiftigd door het eten van de peulen, omdat mogelijk ook niet van algemene bekendheid is dat die giftig zijn?
3
De paardenhouder heeft in de feitelijke instanties aangevoerd dat hij zijn land deugdelijk had afgerasterd met fijnmazig gaas dat 2 meter hoog was en waaraan schrikdraad was bevestigd. Is dat waar dan moet zijn stelling juist zijn dat zijn paarden van de taxus hebben kunnen eten, omdat de struik zodanig op de afvalhoop was gedeponeerd dat hij door of over de afrastering heen stak. Van eigen schuld van de paardenhouder is dan geen sprake. Rechtbank en hof achtten deze stelling echter niet relevant, juist omdat de giftigheid van taxus niet van algemene bekendheid is. De Hoge Raad overweegt (r.o. 3.3) dat ‘een inbreuk op het eigendomsrecht van Hulsbosch, die uitsluitend bestaat in het boven diens grond hebben van een gedeelte van een losliggende struik, nog niet een aansprakelijkheid (vestigt) voor een vergiftiging als hier heeft plaatsgevonden, in het bijzonder niet indien degene die de struik aldus heeft neergelegd, niet wist of behoefde te weten dat die struik vergiftig was’. Onwaarschijnlijk is dat daarmee bedoeld is dat geen aansprakelijkheid voor vergiftigingsschade als deze bestaat omdat de schade zo onvoorzienbaar is dat zij niet als gevolg van de inbreuk kan worden toegerekend. De schade is immers objectief alleszins voorzienbaar. Waarschijnlijk is sprake van een toepassing van de leer-Smits, die voor aansprakelijkheid toetsing van de inbreuk aan de zorgvuldigheid verlangt, waarbij dan de voorzienbaarheid van schade mede bepalend is voor de vraag of onzorgvuldig is gehandeld. Zie over dit soort vragen Roelvink, Brunner-bundel, p. 325 e.v.
4
Naar mijn oordeel zijn in deze zaak de eisen van de maatschappelijke zorgvuldigheid te laag gesteld. Het recht moet bewerkstelligen dat objectief gevaarlijk gedrag wordt tegengegaan. Dat zou de rechter hebben bevorderd als hij aan eigenaren van tuinen de eis zou hebben gesteld dat zij zich er van vergewissen dat de bomen en struiken in hun tuin niet giftig zijn en — als zij dat wel zijn, zoals bij taxus en gouden regen — dat zij geen gevaar opleveren voor kinderen en dieren. Nu is een premie gesteld op het wijd verbreide misverstand dat wat groen is ongevaarlijk is voor vee en dat dieren wel niet zullen eten wat voor hen gevaarlijk is.