Your ads will be inserted here by
Easy Plugin for AdSense.
Please go to the plugin admin page to
Paste your ad code OR
Suppress this ad slot.
NJ 1992 , 526
HOGE RAAD
22 mei 1992, nr. 14656
(Mrs. Snijders, Bloembergen, Neleman, Heemskerk, Nieuwenhuis; A‑G Biegman-Hartogh)
RvdW 1992, 152
RVDW 1992, 152
Regeling
Fw art. 42 (nieuw en oud), 43 (oud)
Essentie
Faillissementspauliana. Benadeling schuldeisers. Vermogen gefailleerde per saldo niet verminderd.
Samenvatting
Van benadeling in de zin van art. 42 Fw is sprake wanneer de schuldeisers zijn benadeeld in hun verhaalsmogelijkheden. Daarvan kan ook sprake zijn wanneer voor geleverde zaken een redelijke prijs is betaald, zodat het vermogen van de nadien gefailleerde per saldo niet is verminderd. Dit geval doet zich hier voor. Het vermogen van gefailleerde is per saldo niet verminderd, dit neemt echter niet weg dat zonder de door de curator gewraakte transactie de opbrengst van de geleverde zaken beschikbaar zou zijn geweest voor de gezamenlijke schuldeisers.
Een en ander geldt zowel naar het huidige recht als onder art. 42 in verbinding met het vóór de inwerkingtreding van de wet van 6 mei 1986, Stb. 275 geldende art. 43 Fw.
Partijen
Mr. Coenraad Cornelis Bosselaar, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Montana Caravan BV, te Groenekan, gem. Maartensdijk, eiser tot cassatie, adv. mr. E. van Staden ten Brink,
tegen
Interniber BV, te ‘s‑Gravenhage, kantoorhoudende te Hoofddorp, gem. Haarlemmermeer, verweerster in cassatie, adv. mr. J.W. Meijer.
Tekst
Hof:
(…)
4
Bespreking van de grieven
4.1
Het geding betreft de levering door Montana van een zestiental door haar vervaardigde en aan Interniber verkochte stacaravans binnen veertig dagen voor de faillietverklaring van Montana. Interniber, die zich voor Montana’s bankschuld borg had gesteld, heeft de verschuldigde koopsom overgemaakt op de kredietrekening van Montana bij de Rabobank. De curator is van oordeel dat bedoelde verkoop en levering onverplicht verrichte (rechts)handelingen zijn in de zin van art. 42 (oud) Fw en dat Interniber door deze betaalwijze zich als borg bevoordeeld heeft ten nadele van de schuldeisers van Montana.
4.2
De rechtbank, vooropstellende dat de leverantie, los van de wijze van betaling, op zichzelf genomen onaantastbaar is, heeft geoordeeld dat de koopprijs op de gebruikelijke wijze is betaald en dat deze handeling dan ook niet als onverplicht in de zin van art. 42 (oud) Fw kan worden aangemerkt. De voorgedragen grieven zijn tegen dit oordeel gericht.
4.3
Grief 1 betreft de vraag of het (af)leveren van bedoelde zestien stacaravans en de gevolgde wijze van betaling van de koopprijs door overschrijving van het verschuldigde bedrag op de rekening van Montana bij de bank als onverplichte handelingen in de zin van art. 42 (oud) Fw kunnen worden aangemerkt. Naar het oordeel van Montana is dit het geval, mede gelet op het feit dat het debetsaldo van de kredietrekening van Montana op 26 sept. 1985 − 40 dagen voor de faillietverklaring op eigen verzoek — boven het toegestane bedrag van ƒ 200 000 gestegen was.
4.4
Naar Interniber stelt maar de curator betwist, zijn de in geding zijnde zestien stacaravans onderdeel van een partij van in totaal 206 caravans welke lang voor het faillissement door Montana als toekomstige (nog te produceren) zaken zijn verkocht en in tijdsbestek van een jaar en tien maanden afgeleverd aan Interniber, die ook als enige tot koop van deze zaken gerechtigd was. Indien deze stelling gegrond is, zou bedoelde voorverkoop meebrengen dat ruim voor het faillissement van Montana reeds een verplichting tot levering van ook de in geding zijnde 16 stacaravans bestond, zodat de verkoop en (af)levering van deze zaken aan Montana reeds daarom niet als onverplichte handelingen zouden kunnen worden aangemerkt.
4.5
Daarlatende de vraag of een (voor)verkoop als bedoeld heeft plaatsgehad, moet worden vooropgesteld dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de schuldeisers van Montana eerst dan door de verkoop en (af)levering van bedoelde zestien stacaravans benadeeld kunnen zijn indien Interniber voor deze zaken een lagere dan de normale of marktprijs heeft betaald. Tegen het oordeel van de rechtbank dat in het onderhavige geval van enige benadeling van crediteuren geen sprake is, is grief 2 gericht.
4.6
De grief wordt toegelicht met de stelling dat ook bij levering tegen marktprijzen benadeling van crediteuren had kunnen worden voorkomen indien aan de produktie, verkoop en betaling een meer zorgvuldige planning was voorafgegaan. Nu zulk een zorgvuldige planning blijkbaar achterwege is gebleven, heeft dit verzuim benadeling van crediteuren tot gevolg gehad.
4.7
Aan deze stelling moet worden voorbijgegaan nu slechts aan de orde is de vraag of door de concrete handeling van verkoop en levering van bedoelde zestien caravans de crediteuren benadeeld zijn. Van zulk een benadeling is ook in dit stadium van het geding niet gebleken, te minder nu de curator ter gelegenheid van de pleidooien in hoger beroep heeft toegegeven dat de voor de bewuste caravans door Interniber betaalde prijs redelijk was. Daarmee faalt grief 2 en heeft de curator bij de behandeling van grief 1 geen belang meer.
4.8
Daargelaten weer de vraag of de litigieuze handeling onverplicht is verricht, faalt om dezelfde reden ook grief 3. Gesteld wordt dat behoudens tegenbewijs zou moeten worden aangenomen dat het bij deze transactie onmiskenbaar de bedoeling van partijen was de bankschuld, waarvoor Interniber borg stond, voor het faillissement van Montana zoveel mogelijk tot een lager bedrag terug te brengen. Deze stelling, wat daarvan zij, kan immers niet afdoen aan het feit dat de gewraakte transactie niet tot verdere vermogensvermindering van Montana heeft geleid.
4.9
Uit het voorafgaande volgt dat grief 4, wat daarvan zij, niet tot vernietiging van het bestreden vonnis kan leiden nu ook voor nietigheid van de gehele transactie, voor zover art. 42 Fw daarop van toepassing is, geen grond bestaat.
4.10
Grief 5 heeft geen zelfstandige betekenis.
5
Slotsom
Nu de grieven niet tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep kunnen leiden, dient dit vonnis met verbetering van gronden te worden bekrachtigd en moet appellant als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden verwezen.
Cassatiemiddel:
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan niet-inachtneming nietigheid medebrengt,
doordat het hof bij arrest d.d. 6 dec. 1990 (rolnr. 177/90) op het door de curator tegen het vonnis van de Rechtbank Haarlem d.d. 28 nov. 1989 ingesteld beroep en de tegen dat vonnis aangevoerde grieven, heeft overwogen en beslist, gelijk in ’s hofs arrest vermeld — hier als herhaald en ingelast te beschouwen —,
ten onrechte om een of meer van de navolgende — zonodig in onderling verband en samenhang te beschouwen — redenen.
1
In r.o. 4.5 stelt het hof voorop:
dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de schuldeisers van Montana eerst dan door de verkoop en (af‑)levering van bedoelde zestien stacaravans benadeeld kunnen zijn, indien Interniber voor deze zaken een lagere dan de normale of marktprijs heeft betaald
terwijl het hof in r.o. 4.7 overweegt dat van benadeling van crediteuren niet is gebleken, te minder nu de curator … heeft toegegeven dat de voor de bewuste caravans door Interniber betaalde prijs redelijk was en verwerpt het hof grief 3 met de overweging dat de daarin ingenomen stelling … ‘niet (kan) afdoen aan het feit dat de gewraakte transactie niet tot verdere vermogensvermindering van Montana heeft geleid.
In al deze overwegingen geeft het hof blijk van een (en wel: steeds dezelfde) onjuiste rechtsopvatting, te weten dat van een handeling waardoor — in de zin van art. 42 Fw — de schuldeisers benadeeld zijn, behoudens bijzondere omstandigheden alleen dan sprake is indien de transactie is geschied op andere, ongunstiger, condities dan tegen normale, resp. redelijke of marktcondities, resp. (c.q. en derhalve) tot (verdere) vermogensvermindering heeft geleid.
Deze rechtsopvatting is onjuist. Van een rechtshandeling waardoor de schuldeisers in de zin van art. 42 Fw zijn benadeeld is dan sprake indien ten gevolge van dien de in het vermogen van de nadien gefailleerde aanwezige activa zijn verminderd, zodat, resp. althans indien, de bevredigingsmogelijkheid door verhaal door — resp. door betaling van — de schuldeisers geringer is dan zij geweest zou zijn indien de handeling achterwege ware gebleven.
Door de eis te stellen dat (in het algemeen) — bij verkoop en levering van goederen — eerst dan van benadeling van crediteuren sprake kan zijn indien voor verkochte en geleverde goederen een lagere dan de normale of marktprijs (resp. een niet-redelijke prijs) is betaald, resp. dat de gewraakte transactie tot (verdere) vermogensvermindering van Montana heeft geleid heeft het hof in ieder geval een onjuiste, immers te beperkte, maatstaf aangelegd.
2
En indien en voor zover ’s hofs woorden in r.o. 4.5 (‘behoudens bijzondere omstandigheden’) nog de mogelijkheid zouden openlaten, dat het hof wel van een juiste rechtsopvatting zou zijn uitgegaan (door nl. als bijzondere omstandigheid aan te merken dat het kan zijn dat er, ondanks het feit dat een normale, resp. redelijke resp. marktprijs is betaald en per saldo geen (verdere) vermogensvermindering heeft plaatsgevonden, desondanks voor toepassing van art. 42 Fw ruimte zou kunnen zijn omdat vermindering van het in de boedel aanwezig actief heeft plaatsgehad, resp. dat er van minder bevredigingsmogelijkheid voor crediteuren sprake zou zijn dan vooraangegeven) is ’s hofs arrest onbegrijpelijk in zoverre als het hof er kennelijk vanuit is gegaan dat zodanige bijzondere omstandigheden zich te dezen niet voordoen, zulks met name tegenover de beschouwingen van de curator omtrent de gevolgen die de transactie te dezen voor (de mogelijkheid van) het crediteurenverhaal c.q. het in de boedel aanwezig actief hebben gehad.
zie met name p. 5/6 MvG; kort gezegd en met name: toename schulden met ca. ƒ 200 000; verkoopprijzen caravans voor het merendeel aangewend tot betaling op vordering Rabobank, die door borgtocht Interniber was gedekt; geen betalingen aan overige crediteuren, die door verkoop caravans verhaalsmogelijkheden zagen verdwijnen.
3
Voor zover al moet worden aangenomen dat het hof te dezen in beginsel wel is uitgegaan van een juiste rechtsopvatting, overwegende dat voor toewijzing van een vordering als deze, gebaseerd op resp. benadeling van schuldeisers, als bedoeld in art. 42 Fw, behoudens bijzondere omstandigheden vereist is dat, bij verkoop van goederen door de toekomstige gefailleerde, een lagere dan de normale, redelijke of marktprijs is betaald, resp. dat de transactie ‘tot verdere vermogensvermindering’ van de toekomstig gefailleerde heeft geleid, is ’s hofs arrest ten subsidiaire rechtens onjuist gewezen, aangezien ook in die rechtsopvatting dan voor vernietiging van de aangevallen onverplicht verrichte handeling grond, resp. van benadeling van crediteuren sprake, is indien van het verrichten daarvan het gevolg is dat met name een of enkele bepaalde crediteuren boven anderen wordt (resp. worden) bevoordeeld bij de voldoening van welke crediteur(en) de contractspartij belang heeft (bijvoorbeeld, zoals hier, doordat de contractspartij voor een schuld of sommige van de schulden borg staat), en zulks in ieder geval geldt, indien, waar ’s hofs arrest te dezen presumptief vanuit gaat, de bedoeling van partijen bij de transactie daarop was gericht.
4
Het vorenstaande, geheel of ten dele, vitieert tevens de op de met het vorenstaande aangevallen r.o. voortbouwende r.o. 4.9 en 4.10, ’s hofs in r.o. 5 neergelegde slotsom dat het vonnis van de Rechtbank Haarlem d.d. 28 nov. 1989 moet worden bekrachtigd met verwijzing van de curator in de kosten en ’s hofs dienovereenkomstig dictum.
Hoge Raad:
1
Your ads will be inserted here by
Easy Plugin for AdSense.
Please go to the plugin admin page to
Paste your ad code OR
Suppress this ad slot.
Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie — verder te noemen de curator — heeft bij exploit van 25 aug. 1988 verweerster in cassatie — verder te noemen Interniber — gedagvaard voor de Rechtbank Haarlem en gevorderd Interniber te veroordelen tot betaling aan de curator van een bedrag van ƒ 216 640,60.
Nadat Interniber tegen de vordering verweer had gevoerd, heeft de rechtbank bij vonnis van 28 nov. 1989 de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft de curator hoger beroep ingesteld bij het Hof Amsterdam.
Bij arrest van 6 dec. 1990 heeft het hof het bestreden vonnis met verbetering van gronden bekrachtigd.
(…)
3
Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie moet van het volgende worden uitgegaan.
Montana Caravan BV is op 12 nov. 1984 opgericht door Interniber. De door Montana gebouwde caravans werden alle afgenomen door Interniber. Montana had een kredietfaciliteit bij de Rabobank. Voor de daaruit voortvloeiende bankschuld had Interniber zich borg gesteld. Tussen 26 sept. en 5 nov. 1985 heeft Montana zestien stacaravans geleverd aan Interniber. De koopprijzen van die caravans, in totaal ten belope van ƒ 214 604,60 moeten als redelijk worden aangemerkt. Zij zijn door Interniber in voormelde periode overgemaakt op de kredietrekening van Montana bij de Rabobank, welke rekening voor deze betaling een debetstand van ƒ 241 753,21 vertoonde.
Op 6 nov. 1985 is Montana in staat van faillissement verklaard.
3.2
Het eerste onderdeel klaagt dat het hof van een onjuiste rechtsopvatting heeft blijk gegeven door te overwegen (r.o. 4.5) ‘dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de schuldeisers van Montana eerst dan door de verkoop en (af‑)levering van bedoelde zestien stacaravans benadeeld kunnen zijn indien Interniber voor deze zaken een lagere dan de normale of marktprijs heeft betaald’ en vervolgens in r.o. 4.7 te overwegen dat er geen benadeling van de schuldeisers was omdat de koopprijzen van de caravans als redelijk waren aan te merken.
De klacht is gegrond. Van benadeling in de zin van art. 42 Fw is sprake wanneer de schuldeisers zijn benadeeld in hun verhaalsmogelijkheden. Daarvan kan ook sprake zijn wanneer voor geleverde zaken een redelijke prijs is betaald, zodat het vermogen van de nadien gefailleerde per saldo niet is verminderd. Dit geval doet zich hier voor. Het moge zo zijn dat als gevolg van de levering van de caravans aan Interniber de schuld van Montana aan de Rabobank is afgenomen met een bedrag dat niet lager is dan de vermoedelijke executie-opbrengst van de caravans, zodat het vermogen van Montana per saldo niet is verminderd, dit neemt echter niet weg dat zonder de door de curator gewraakte transactie de opbrengst van de caravans beschikbaar zou zijn geweest voor de gezamenlijke schuldeisers.
Een en ander geldt zowel naar het huidige recht als onder art. 42 in verbinding met het voor de inwerkingtreding van de wet van 6 mei 1986, Stb. 275 geldende art. 43 Fw, waaraan het hof blijkens de aanhef van zijn r.o. 4.1 kennelijk mede betekenis heeft toegekend.
3.3
Het arrest kan derhalve niet in stand blijven. De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.
4
Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het Hof Amsterdam van 6 dec. 1990;
verwijst de zaak naar het Hof ‘s‑Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Interniber in de kosten van het geding in cassatie, tot deze uitspraak aan de zijde van de curator begroot op ƒ 7378,75, op de voet van art. 57b Rv te voldoen aan de griffier.
Conclusie
A‑G mr. Biegman-Hartogh
1.1
Verweerster in cassatie Interniber handelt in caravans; op 12 nov. 1984 heeft zij Montana Caravan BV opgericht welke BV ten doel had caravans te bouwen; Interniber was enig aandeelhouder van Montana en ook enig afnemer van de door Montana gebouwde caravans. Montana heeft een krediet bij de Rabobank te Scheveningen gekregen ad ƒ 200 000, voor welk bedrag Interniber zich borg had gesteld.
1.2
De produktie door Montana verliep echter veel minder voorspoedig dan was ‘geprognotiseerd’; er ontstonden hoge schulden en op 6 nov. 1985 is Montana op eigen aanvraag failliet verklaard.
1.3
In de periode van 40 dagen voorafgaand aan het faillissement heeft Montana 16 stacaravans aan Interniber geleverd voor een bedrag van ƒ 214 640,60. Interniber heeft de koopsom voldaan door storting op de rekening van Montana bij de Rabobank, welke rekening kort daarvoor nog een negatief saldo van ƒ 214 753,21 had aangewezen. Zie voor deze feiten het vonnis van de rechtbank d.d. 28 nov. 1989, p. 1/2; ook het hof is blijkens r.o. 3 daarvan uitgegaan.
1.4
Eiser tot cassatie, de curator in het faillissement van Montana, heeft de nietigheid van deze levering ingeroepen en van Interniber gevorderd een bedrag gelijk aan genoemde koopprijs, stellend dat de leveranties handelingen waren als bedoeld in art. 42 en 43 (oud) Fw; dat met de betaling van de caravans niet alleen de schuld van Montana aan de bank bijna geheel was afgelost, maar dat daarmee tevens de verplichting uit borgtocht die Interniber jegens de bank had voor de schuld van Montana, voor het bedrag van de betaalde koopprijs was verminderd; en dat aldus Interniber zich heeft bevoordeeld ten nadele van de andere schuldeisers van Montana. Zie r.o. 3.2 van genoemd vonnis van de rechtbank en r.o. 4.1 van het arrest van het hof.
1.5
Interniber heeft, voor zover thans van belang, aangevoerd dat het beroep op de Pauliana niet kon slagen omdat aan twee van de vereisten voor die actie niet was voldaan: in de eerste plaats zou de levering niet onverplicht zijn geweest (zie nader hieronder sub 2.1), en voorts zou er geen sprake zijn van benadeling van de crediteuren (zie sub 2.2), omdat door de betaling van de koopprijs de vordering van de bank — een van de schuldeisers — dienovereenkomstig is verminderd. Zie r.o. 4 van het rechtbankvonnis.
1.6
De rechtbank heeft de vordering van de curator afgewezen en het hof heeft dit vonnis op andere gronden bekrachtigd.
1.7
De curator heeft zich van beroep in cassatie voorzien onder aanvoering van een middel dat drie onderdelen bevat; Interniber heeft verweer gevoerd.
2.1
Het door Interniber als eerste verweer gestelde, maar door de curator betwiste, feit dat de 16 caravans reeds lang voor het faillissement als toekomstige zaken verkocht waren zodat de levering ervan niet als onverplichte handeling kon worden aangemerkt, heeft het hof uitdrukkelijk daargelaten, zie r.o. 4.5 jo. 4.4 en 4.8; het hof was van oordeel dat de curator bij de behandeling van dit verweer geen belang had nu het hof het tweede verweer doeltreffend achtte, zie r.o. 4.7 in fine.
2.2
Met betrekking tot dit tweede verweer oordeelde het hof in r.o. 4.5, dat ‘behoudens bijzondere omstandigheden de schuldeisers van Montana eerst dan door de verkoop en (af)levering van bedoelde 16 caravans benadeeld kunnen zijn indien Interniber voor deze zaken een lagere dan de normale of marktprijs heeft betaald’, en in r.o. 4.7, dat niet is gebleken dat ‘door de concrete handeling van verkoop en levering van bedoelde 16 caravans de crediteuren benadeeld zijn, … te minder nu … de door Interniber betaalde prijs redelijk was’. Zie ook nog r.o. 4.8 in fine.
3.1
Tegen dit oordeel van het hof komt onderdeel 1 van het middel op met de stelling dat het hof blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting doordat het er, blijkens r.o. 4.5, 4.7 en 4.8 in fine, van uit gaat dat van benadeling van schuldeisers, behoudens bijzondere omstandigheden, uitsluitend sprake kan zijn indien door de litigieuze transactie het vermogen van de nadien gefailleerde is verminderd.
3.2
Ik acht deze klacht gegrond. De strekking van de Pauliana, zowel in als buiten faillissement, is immers schuldeisers te beschermen in hun verhaalsrechten, zoals thans ook uitdrukkelijk is neergelegd in art. 3:45 lid 1 BW: ‘benadeling van een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden’ (zie MvA II, Van Zeben, Parlementaire Geschiedenis NBW, Boek 3, p. 216). (Bovendien is het in strijd met de paritas creditorum en met de strekking van de Faillissementswet indien — even afgezien van de regels betreffende preferentie — bij insolventie van de schuldenaar slechts enkele van de schuldeisers worden voldaan terwijl de overigen het nakijken hebben, vgl. ten aanzien van de art. 47, 53 en 54 Fw HR 8 juli 1987, NJ 1988, 104, waarover Schoordijk in WPNR (1987) nr. 5846, vervolgd in HR 22 maart 1991, RvdW 1991, 89).
3.3
Nu zal in het algemeen inderdaad, zoals het hof oordeelde, bij gelijk blijven van het vermogen van de debiteur geen gevaar bestaan voor benadeling van schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden. Er kan zich echter wel degelijk een geval voordoen waarbij, ook indien bedoeld vermogen per saldo niet is verminderd, de schuldeisers toch benadeeld worden doordat hun mogelijkheid zich op dat vermogen te verhalen wordt aangetast.
3.4
Van der Felz (I, p. 439) maakt nog geen melding van zo’n geval maar HR 3 april 1911, w 9169, behelst reeds een zodanige beslissing, zo ook HR 23 dec. 1949, NJ 1950, 262, m.nt. PhANH en HR 3 okt. 1980, NJ 1980, 643, p. 2159 lk. midden, zie ook de conclusie van mr. Franx voor dit arrest, p. 2160 l.k. Zie van de schrijvers J.H. Beekhuis, Preadvies voor de Ver. voor de Vergelijkende studie van het recht van Belgie en Nederland, 1959, p. 9/10, J.A. Ankum, De Pauliana buiten faillissement, 1962, p. 118/119, N.J. Polak, Faillissement en surseance van betaling, 1972, p. 155, Asser-Rutten 4-II, 1982, p. 312/313, Asser-Hartkamp 4-II, 1989, nrs. 444 en 446, Schoordijk, Vermogensrecht in het algemeen naar Boek 3 van het nieuwe BW, 1986, p. 154/155 en T.J. Mellema-Kranenburg, De actio Pauliana naar BW en NBW, 1990, p. 24–29, waarover W.A.M. Hasselton, NTBR 1992, p. 53 e.v. sub 6.
3.5
Een dergelijk geval nu heeft zich ook hier voorgedaan: met de levering van de 16 caravans door Montana aan Interniber is weliswaar het vermogen van Montana gelijk gebleven, daar tegenover de vermindering van het actief van de caravans stond de vermindering van haar schuld aan de bank; maar door deze handeling zijn niettemin alle schuldeisers, behalve dan Interniber en de bank, benadeeld in hun verhaalsmogelijkheid. Zou immers Montana, zo kort voor het aanvragen van haar faillissement, zich van deze levering hebben onthouden, dan had de curator de caravans te gelde kunnen maken, waarna de opbrengst ervan aan alle schuldeisers overeenkomstig de wettelijke regels ten goede zou zijn gekomen. Zoals het nu was, zijn alleen Interniber (die daarmee haar aansprakelijkheid uit borgtocht jegens de bank kon beeindigen) en de bank (die aldus praktisch geheel werd voldaan) er beter van geworden: alle andere schuldeisers zijn in hun verhaalsmogelijkheid (op de opbrengst van de caravans) benadeeld.
4.1
Daar ik derhalve, met de curator en zijn raadsman, van mening ben dat het hof in het betreden arrest blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, behoef ik op de overige onderdelen van het middel, die uitgaan van het tegengestelde standpunt, niet in te gaan.
4.2
Na vernietiging en verwijzing zal wellicht nog wel de door het hof niet beantwoorde vraag naar het al dan niet verplicht zijn van de levering aan de orde moeten komen.
5
Ik concludeer tot vernietiging van het bestreden arrest met verwijzing van de zaak naar een ander hof ter verdere behandeling en beslissing, en met veroordeling van Interniber in de kosten.