HR 02-02-1965, NJ 1965, 262 Asbak

Your ads will be inserted here by

Easy Plugin for AdSense.

Please go to the plugin admin page to
Paste your ad code OR
Suppress this ad slot.

NJ  1965 , 262

HOGE RAAD (Strafkamer), 2 febr. 1965. (Mrs. Feber, Westerouen van Meeteren (Rapp.), Kazemier, Eijssen, de Meijere).
m.nt. WP

Regeling

 

Sr art. 41

Essentie

 

‘Aanranding’ in de zin van art. 41 Sr.

Samenvatting

 

Art. 41 Sr., onder de daar omschreven omstandigheden straffeloosheid verzekerende in geval van ‘ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding’, doelt daarbij niet alleen op gedragingen welke kunnen worden beschouwd als een feitelijke aantasting van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, maar ook op gedragingen welke een onmiddellijk dreigend gevaar voor zodanige aantasting opleveren, zodat moet worden aangenomen dat het Hof, bij de weerlegging van rekw.’s beroep op noodweer zich bedienende van de wettelijke term ‘aanranding’, mede heeft vastgesteld, dat ook van laatstbedoelde gedragingen niet is gebleken. * [1] 

Tekst

 

Op het beroep van H.Ch.S., te A., rekw. van cassatie tegen een arrest van het Hof te Amsterdam van 29 juni 1964, waarbij in hoger beroep, met vernietiging van een mondeling vonnis van de Pol.r. in de Rb. te Amsterdam van 30 jan. 1964, de rekw. wegens ‘mishandeling’, met aanhaling van de artt. 23 en 300 Sr., werd veroordeeld tot geldboete van eenhonderd gulden, subs. hechtenis gedurende twintig dagen, zijnde de beledigde partij B.A. in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard met haar veroordeling in de kosten, tot ’s Hofs uitspraak begroot op nihil.

De Hoge Raad, enz.;

Gelet op het middel van cassatie, namens de rekw. voorgesteld bij schriftuur en luidende: ‘S. van het recht, met name van het bepaalde in art. 41 Sr. en de artt. 350, 358, 359, 415, 423 Sv., doordat het in het arrest a quo vermelde beroep van req. op de omstandigheid dat hij heeft gehandeld tot noodzakelijke verdediging van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, onderscheidenlijk in een hevige gemoedsbeweging, die het gevolg was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding als voorgeschreven, hoedanig beroep in het arrest a quo terecht is aangemerkt als een beroep op noodweer, subs. noodweer-exces, door het Hof is verworpen op de enkele grond, dat ‘ ‘uit niets gebleken is dat verd., voor hij de bewezenverklaarde handelingen beging, door het slachtoffer of iemand anders was aangerand’ ’, ten onrechte, aangezien het Hof, door zijn beslissing omtrent de deugdelijkheid van bedoeld beroep uitsluitend te doen afhangen van het antwoord op de vraag of req. — alvorens zelf te handelen — door het slachtoffer of een ander was aangerand, aan het bepaalde in art. 41 Sr. een algemene niet op de wet berustende beperking heeft gegeven, hebbende immers het Hof voorbij gezien dat — voor zover hier van belang — noodweer gerechtvaardigd is of kan zijn in geval van een ogenblikkelijk gevaar, dat wil zeggen in geval van een onmiddellijk dreigen van een aanranding, mitsdien ook dan wanneer de aanranding nog niet heeft plaats gevonden en de strekking van de noodweer juist is of kan zijn dezelve met het oog op haar gevaarlijkheid geheel te voorkomen, zodat het Hof — doende zoals vooromschreven — de betekenis van het bepaalde in art. 41 Sr. heeft miskend en de beslissing van het Hof t.a.v. het hierbedoelde beroep van req. niet naar de eisen van de wet met deugdelijke redenen is omkleed, op grond waarvan het arrest a quo behoort te worden vernietigd. (Zie Noyon-Langemeijer, zesde druk, deel I, bladzijde 268 ad 7)’;

  1. dat bij het bestreden arrest ten laste van rekw. is bewezen verklaard:

dat hij te A. op 23 nov. 1963 opzettelijk gewelddadig B.A. met een asbak in het gezicht en op het hoofd heeft geslagen, tengevolge waarvan die A. bloedend werd verwond en pijn heeft ondervonden;;

Your ads will be inserted here by

Easy Plugin for AdSense.

Please go to the plugin admin page to
Paste your ad code OR
Suppress this ad slot.

dat het Hof vervolgens heeft overwogen:

dat verd. deswege strafbaar is, nu niet is gebleken van enige omstandigheid, die zijn strafbaarheid zou uitsluiten;

dat met name verd. zich heeft beroepen op noodweer, subs. op noodweer-exces, stellende dat hij heeft gehandeld tot noodzakelijke verdediging van eigen lijf tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, onderscheidenlijk in een hevige gemoedsbeweging, die het gevolg was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding als voorschreven, doch dit beroep moet worden verworpen, omdat uit niets gebleken is dat verd., voor hij de bewezenverklaarde handelingen beging, door het slachtoffer of iemand anders was aangerand;;

  1. t.a.v. het middel:

dat art. 41 Sr., onder de daar omschreven omstandigheden straffeloosheid verzekerende in geval van ‘ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding’ daarbij niet alleen doelt op gedragingen welke kunnen worden beschouwd als een feitelijke aantasting van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, maar ook op gedragingen welke een onmiddellijk dreigend gevaar voor zodanige aantasting opleveren, zodat moet worden aangenomen dat het Hof, bij de weerlegging van rekw.’s beroep op noodweer zich bedienende van de wettelijke term ‘aanranding’, mede heeft vastgesteld, dat ook van laatstbedoelde gedragingen niet is gebleken;

dat het middel mitsdien vruchteloos is voorgesteld;

Verwerpt het beroep.

Conclusie

 

Adv.-Gen. Mr. s’Jacob

Het middel komt mij niet gegrond voor. Daargelaten de juistheid van de in de toelichting op het middel verdedigde stelling, dat in art. 41 Sr. onder ‘aanranding’ mede moet worden verstaan de dreiging van een aanranding — waarbij dan in dit laatste geval het woord ‘aanranding’ in een andere betekenis wordt gebezigd, dan in de wet het geval zou zijn —, is het duidelijk, dat het Hof, waar het immers bij de weergave van het door req. gevoerde verweer de wettelijke termen bezigt, ook daar waar het bij de verwerping van dat verweer de term ‘aangerand’ gebruikt, die term gebruikt in de zin der wet. De beslissing zelve, dat van aanranding — in de wettelijke zin — niet is gebleken, is van feitelijke aard en kan in cassatie niet met vrucht worden aangevochten.

Ik heb de eer te concluderen, dat Uw Raad het beroep in cassatie zal verwerpen.

Noot

 

In deze zaak heeft men dezelfde figuur als zich bij het z.g. bedekt ontslag van rechtsvervolging voordoet, en wel in deze zin, dat daar een term in de telastelegging en bewezenverklaring niet in dezelfde betekenis is gebruikt als deze term in de wettelijke omschrijving van het strafbare feit heeft. Het verschil tussen beide is, dat hier de term niet is gebruikt in de wettelijke omschrijving van het strafbare feit, maar in die van de strafuitsluitende omstandigheid, dus uit de aard van de zaak niet in het bewezenverklaarde telastegelegde. Dat van aanranding in de zin van art. 41 Sr. niet eerst sprake kan zijn als het geweld zelf is begonnen, spreekt vanzelf. Indien pas bij het feitelijk aantasten van het te verdedigen belang verdediging in de zin van dit artikel zou zijn toegelaten, zou de verdediging meestal te laat komen.