HR 09-05-1995, NJ 1995, 501 Barkruk

Your ads will be inserted here by

Easy Plugin for AdSense.

Please go to the plugin admin page to
Paste your ad code OR
Suppress this ad slot.

NJ  1995 , 501

HOGE RAAD (Strafkamer)

9 mei 1995, nr. 98845

(Mrs. Hermans, Davids, Keijzer, Bleichrodt, Koster; A-G Van Dorst)

DD 95.349
DD 1995, 349

Regeling

 

Sr art. 300; Sv art. 359 lid 1 en 3

Essentie

 

Toereikend bewijs van voorwaardelijk opzet bij mishandeling.

Toereikend bewijs van voorwaardelijk opzet bij mishandeling

Tekst

 

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te ‘s‑Gravenhage van 20 augustus 1992 alsmede tegen alle op de terechtzitting van dit Hof gegeven beslissingen in de strafzaak tegen G.W.C., te Rotterdam, adv. mr. J.C. van den Doel te Zierikzee.

Hof:

Bewezenverklaring

Bewezenverklaard dat:

1

hij op 2 november 1989 te Rotterdam opzettelijk gewelddadig H.E. Konings met een barkruk heeft geslagen, tengevolge waarvan deze lichamelijk letsel, te weten een drie cm lange hoofdwond en een hersenschudding heeft bekomen.

Nadere bewijsoverweging

Voorwaardelijk opzet

Met betrekking tot het opzet bij het onder 1 bewezenverklaarde feit overweegt het hof het volgende.

Ook al had de verdachte niet de bedoeling Konings met de barkruk te raken, hij heeft zich willens en wetens blootgesteld aan de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans dat hij door met een barkruk in de richting van De Keijzer te slaan, behalve deze De Keijzer ook zich in diens nabijheid bevindende anderen zou raken.

Cassatiemiddel:

Middel

Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid meebrengt.

In het bijzonder de artikelen 350, 358, 359 en 415 Sv doordien uit de bewijsmiddelen niet de opzet van rekwirant van de mishandeling kan worden afgeleid.

Toelichting:

Het hof heeft ten onrechte het onder 1 telastegelegde bewezen geacht, door geheel ten onrechte aan te nemen dat er sprake zou zijn van opzet, althans voorwaardelijk opzet. Hoewel er bij opzet sprake is van een zekere objectivering of normativering kan hier de voorwaardelijke opzet niet uit de bewijsmiddelen worden gekristalliseerd. In de verklaring van De Keijzer staat vermeld dat deze de barkruk in zijn richting zag bewegen en dat hij de barkruk met zijn linkerarm afweerde en tegelijkertijd opzij sprong. Het is geenszins onmogelijk dat hierdoor de barkruk van richting veranderde.

Hoge Raad:

5

Your ads will be inserted here by

Easy Plugin for AdSense.

Please go to the plugin admin page to
Paste your ad code OR
Suppress this ad slot.

Beoordeling van het middel

5.1

De hiervoor onder 4.3 weergegeven bewijsoverweging (zie onder Hof; red.) moet aldus worden verstaan dat het Hof daarin als zijn oordeel tot uitdrukking heeft gebracht dat de verdachte, gezien de wijze waarop en de omstandigheden waaronder hij heeft gehandeld zoals daarvan blijkt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij H.E. Konings met de barkruk zou raken en aldus lichamelijk letsel zou toebrengen en dat aldus zijn opzet voorwaardelijk op dat gevolg was gericht. Dat oordeel is in het licht van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen en gelet op hetgeen de algemene ervaring leert, niet onbegrijpelijk. Daaraan doet niet af de door het middel geopperde mogelijkheid dat De Keijzer, die zich in de onmiddellijke nabijheid van Konings bevond en de slag met de barkruk nog kon afweren, de richting waarin werd geslagen heeft veranderd aangezien een dergelijke reactie met het door het middel veronderstelde gevolg is te voorzien en het Hof kennelijk heeft geoordeeld dat de verdachte in dit geval dat gevolg ook heeft voorzien.

5.2

Het middel faalt dus.

6

Slotsom

Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

7

Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Conclusie

 

A‑G mr. Van Dorst

1

Het gerechtshof te ‘s‑Gravenhage heeft verzoeker veroordeeld wegens mishandeling, meermalen gepleegd.

2

Namens verzoeker heeft mr J.C. van den Doel, advocaat te Zierikzee, één middel van cassatie voorgesteld dat opkomt tegen het oordeel van het hof dat bij het sub 1 telastegelegde sprake was van (voorwaardelijk) opzet.

3

Het middel keert zich tevergeefs tegen dit feitelijk en in het licht der gebezigde bewijsmiddelen geenszins onbegrijpelijke oordeel van het hof.

4

De door het middel aan de tot het bewijs gebezigde verklaring van De Keijzer ontleende mogelijkheid dat niet uigesloten kan worden dat de barkruk waarmee verzoeker op De Keijzer insloeg als gevolg van diens afweerbeweging niet op zijn hoofd terecht kwam maar op dat van Konings, staat aan de bewezenverklaring van feit 1 niet in de weg.

Ik verwijs slechts naar Hazewinkel-Suringa/Remmelink, 13e druk, blz. 219 die bij het leerstuk der — i.c. letterlijke — aberratio ictus het voorbeeld geven van de revolverschutter A en over hem opmerken:

Het is ook mogelijk in het laatste (het kunnen en moeten voorzien van het afdwalen van de kogel waardoor niet de beoogde B maar C getroffen wordt, vD) een geval van dolus eventualis te zien, namelijk wanneer A zo intens begeert B te raken, dat hij het schot wil wagen, ook al zouden zijn slechte schutterskwaliteiten het treffen van een in de nabijheid van het beoogde slachtoffer vertoevende derde licht mogelijk maken.

Die redenering gaat in de onderhavige zaak te meer op, nu de algemene ervaring leert dat de tegenstander bij een (café)ruzie zelden onbewogen als een mak schaap blijft staan teneinde een klap met een barkruk op zijn hoofd in ontvangst te nemen. Enigerlei afweer kan men in zo’n situatie verwachten alsook dat die afweer van dien aard is dat de baan van de kruk daardoor kan veranderen. Dat impliceert dat in het geval dat in de nabijheid van degene voor wiens hoofd de klap bestemd was, zich iemand anders bevindt, het risico bestaat dat die ander getroffen wordt. Laat men zich door dit risico niet weerhouden van het heffen der kruk en slaat men in zo’n situatie toch, dan aanvaardt men, gelet op genoemde ervaringsregel, bewust de aanmerkelijke kans dat de barkruk uiteindelijk op een ander hoofd terecht komt dan in de bedoeling lag.

5

Het middel is derhalve ongegrond.

6

Gronden waarop Uw Raad gebruik zou behoren te maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.

7

Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.