HR 09-12-1977, NJ 1978, 187 Towel/Jansen

Your ads will be inserted here by

Easy Plugin for AdSense.

Please go to the plugin admin page to
Paste your ad code OR
Suppress this ad slot.

NJ  1978 , 187

HOGE RAAD

9 december 1977, nummer 11146.

(Mrs. Dubbink, Minkenhof, Van Dijk, Drion,

Snijders).

RvdW 1978, 3.

 

Regeling

B.W. art. 1356

Essentie

Vraag of in haar algemeenheid juist is de rechtsopvatting op overeenkomsten, gesteld op papier waarop voorkomt verwijzing naar standaardvoorwaarden, die voorwaarden toepasselijk zijn, tenzij zou blijken dat de toepasselijkheid door partijen is uitgesloten.

Samenvatting

In dit geding heeft eiseres tot cassatie (‘Towell’) tegen verweerster (‘Janson’) een vordering ingesteld ter verkrijging van een declaratoire beslissing dat op een tussen partijen gesloten overeenkomst tot bouw van twee schepen door Janson ten behoeve van Towell, de Smecoma-condities en de Cebosinecondities niet toepasselijk zijn.

Hoge Raad: Het Hof heeft geoordeeld, dat op grond van het feit dat de — in de engelse taal geredigeerde — overeenkomst is gesteld op briefpapier van Janson, aan de voet waarvan een gedrukte vermelding — in de nederlandse taal — voorkomt, waarbij op alle door Janson gesloten overeenkomsten de Smecoma-voorwaarden van toepassing worden verklaard, dient te worden aangenomen dat die voorwaarden op de onderhavige overeenkomst van toepassing zijn tenzij komt vast te staan dat partijen de toepasselijkheid dier voorwaarden hebben uitgesloten.

Hieraan ligt kennelijk ten grondslag de rechtsopvatting, dat op overeenkomsten, gesteld op papier waarop voorkomt een verwijzing naar standaardvoorwaarden, gelijk hier gebezigd, die voorwaarden van toepassing zijn tenzij zou blijken dat de toepasselijkheid ervan door partijen is uitgesloten. Deze opvatting vindt in haar algemeenheid geen steun in het recht. Met een beroep op de wijze waarop de overeenkomst tot stand is gekomen, heeft Towell gesteld dat de Smecomavoorwaarden op de partijen niet van toepassing zijn. Aan die stelling had het Hof niet mogen voorbijgaan. Nu die stelling door Janson is bestreden zal zij alsnog moeten worden onderzocht*.

* Zie de noot onder het arrest. (Red.),

Partijen

De rechtspersoon naar het recht van de plaats harer vestiging ‘W.J. Towell & Co. Agencies (Kuwait) WLL’, te Safat (Kuwait), eiseres tot cassatie van een tussen pp. gewezen arrest van het Hof te ‘s‑Gravenhage van 25 juni 1976, adv. Mr. R.A.A. Duk,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ‘Janson Shipyard BV’, te Aalst (Gelderland), verweerster in cassatie, adv. Mr. A.G. Maris,

Tekst

Gezien het bestreden arrest en de stukken van het geding, waaruit blijkt:

dat eiseres tot cassatie — verder te noemen Towell — bij exploot van 25 okt. 1974 de verweerster in cassatie — verder te noemen Janson — op verkorte termijn heeft gedaagd voor de Rb. te Rotterdam en heeft gevorderd dat de Rb. zal verklaren voor recht dat op een tussen pp. gesloten overeenkomst tot de bouw van twee schepen de Smecoma-condities en de Cebosine-condities niet van toepassing zijn, alsmede, primair dat procedures tussen pp. betreffende deze overeenkomst bij uitsluiting moeten worden gevoerd voor de gewone rechter, en subs. voor het geval de gewone rechter, ter zake niet bevoegd mocht zijn, dat zulke procedures gevoerd moeten worden voor de Raad van Arbitrage voor Metaalnijverheid, dus niet voor de rechtspraakcommissie van de Metaalunie;

dat na verweer van Janson de Rb. bij haar vonnis van 25 juni 1975 voor recht heeft verklaard dat op de eerder genoemde overeenkomst de Smecoma-condities en de Cebosine-condities niet van toepassing zijn en dat geschillen verband houdende met deze overeenkomst uitsluitend ter beoordeling staan van de gewone rechter;

dat de Rb. daartoe onder meer heeft overwogen:

‘Tussen pp. staat, als beiderzijds gesteld en niet weersproken, vast, dat op 26 oktober 1972 tussen hen een overeenkomst werd gesloten betreffende de bouw door Janson in opdracht en voor rekening van Towell van twee zeewaardige lichters.

Voorts staat als onweersproken tussen pp. vast, dat een fotocopie van een in de engelse taal gesteld geschrift — volgens deszelfs tekst opgemaakt en getekend te Aalst op 26 okt. 1972 en door Towell bij pleidooi in het geding gebracht — weergeeft de schriftelijke akte die van voornoemde overeenkomst is opgemaakt. Blijkens deze akte zouden de lichters moeten worden gebouwd naar tekening nr 131 B afkomstig van de Groep Exportbevordering van de ‘Centrale Bond van Scheepsbouwmeesters in Nederland’ — bij verkorting aangeduid als Cebosine — en naar de technische specificatie eveneens afkomstig van de Groep Exportbevordering van de Cebosine, onder nr 131 B. Van die tekening en die specificatie is door Towell, ook bij pleidooi, een fotokopie in het geding gebracht.

In deze procedure houdt de vraag of op de overeenkomst algemene voorwaarden van toepassing zijn, pp. verdeeld.

Wat dit punt betreft moet worden gereleveerd:

1e

dat de voormelde schriftelijke akte van 26 okt. 1972 is gesteld op briefpapier van Janson, dat aan de voet de volgende vermelding bevat:

De Smecoma-voorwaarden betreffende levering en betaling en aanneming en uitvoering van werk, gedeponeerd ter Griffie van de Rb. te Rotterdam op 30 juni 1950 onder nr. 5325, gewijzigde tekst d.d. 1 jan. 1963, zijn van toepassing op al onze offertes, op alle opdrachten aan ons en op alle met ons gesloten overeenkomsten;

2e

dat de voormelde specificatie van de Groep Exportbevordering van de Cebosine gesteld is op papier aan de voet waarvan voorkomt de volgende vermelding:

The members of the Groep Exportbevordering execute work under the General Conditions concerning the execution of work filed by the ‘Central Association of Dutch Shipbuilders’ at the offices of the District Court in Rotterdam on 30th August 1939.

Uit deze omstandigheden leidt Janson af dat op der partijen overeenkomst van toepassing zijn de Smecoma-voorwaarden, die in hun art. XXI de beslissing van geschillen met uitsluiting van de gewone rechterlijke macht opdragen aan de rechtsprekende organen (Rechtspraakcommissie c.q. Beroepscommissie) genoemd in de statuten van de Metaalunie, Nederlandse Organisatie van Ondernemers in de Metaalnijverheid, doch dat daarnaast ook van toepassing zouden zijn de Cebosine-voorwaarden, die in hun art. 19 de beslissing van geschillen met uitsluiting van de gewone rechter onderwerpen aan een scheidsgerecht benoemd overeenkomstig de statuten van de Raad van Arbitrage voor Metaalnijverheid en Handel, zulks met dien verstande, dat — naar de mening van Janson — de Smecoma-voorwaarden prevaleren. De volledige tekst van zowel de Smecoma-voorwaarden als die van de Cebosine-voorwaarden is door Towell bij pleidooi in het geding gebracht.

Towell stelt daartegenover, dat in het geheel geen algemene voorwaarden op der pp. overeenkomst van toepassing zijn….

Bij de beoordeling der vorderingen moet er, naar de mening van de Rb., van worden uitgegaan, dat naar de omstandigheden moet worden beoordeeld of het ondertekenen van een akte dienende tot vastlegging van een overeenkomst en bevattende een verwijzing naar algemene voorwaarden, medebrengt, dat pp. bij de overeenkomst aan die algemene voorwaarden zijn onderworpen.

De Rb. is van oordeel dat de omstandigheden, waaronder in het onderhavige geval de overeenkomst van pp. tot stand is gekomen, medebrengen dat op die overeenkomst inderdaad geen algemene voorwaarden van toepassing zijn. De relevante, hierna nader aan te duiden omstandigheden, acht de Rb. bewezen door verklaringen van getuigen, gehoord bij het voorlopige getuigenverhoor, dat krachtens beschikking van de Rb. van 25 okt. 1974 op verzoek van Towell is gehouden op 28 nov. 1974 en 21 jan. 1975.

Deze getuigenverklaringen — gerelateerd in processen-verbaal, die door Towell bij pleidooi in het geding zijn gebracht — hebben krachtens art. 881 lid 1 Rb. dezelfde bewijskracht als waren zij op de gewone wijze in de onderhavige procedure afgelegd, nu beide pp. bij de getuigenverhoren aanwezig zijn geweest.

Uit de overeenstemmende verklaringen van de getuigen C. Pina en P. Kornaat blijkt, dat pp. op 25 en 26 okt. 1972 hebben onderhandeld, waarbij Towell vertegenwoordigd werd door haar ‘managing director’ Ahmed Sultan, bijgestaan door A.H. Karmali, terwijl voor Janson optrad haar directeur D. Janson. Aan de besprekingen hebben ook deelgenomen de getuigen Pina en Kornaat, de eerste exportmanager van de Groep Exportbevordering van de Cebosine en hoofd van de afdeling middelgrote en kleine werven van de Cebosine, de tweede assistent van Pina, speciaal voor technische aangelegenheden.

Op 26 okt. 1972 te omstreeks 16.00 uur bereikten pp. — zo blijkt verder uit de getuigenverklaringen van Pina en Kornaat — overeenstemming over de prijs van de schepen, waarna Pina de overeenkomst heeft trachten vast te leggen met gebruikmaking van een formulier van een standaardtekst, dat vele blzz. lang was. Pp. waren echter van oordeel, dat gebruik van het formulier niet nodig was en dat met een korter contract kon worden volstaan. Daarop heeft Pina op een blanco bloknootvel met de pen het contract in de Engelse taal geschreven, waarna hij het geschrevene heeft voorgelezen aan de aanwezigen en deze zich ermee akkoord verklaarden.

Uit deze feiten blijkt, dat pp. in hun overeenkomst geen gedetailleerde condities hebben willen opnemen, doch dat zij hetgeen van hun overeenkomst zou moeten worden vastgelegd beperkt wilden houden tot hetgeen door Pina was opgesteld.

In deze conclusie wordt geen verandering gebracht door de omstandigheid, dat de tekst die door Pina was opgesteld, is overgetypt op briefpapier van Janson, waarop de hierboven aangehaalde verwijzing naar de Smecoma-voorwaarden voorkwam. Van Vugt heeft als getuige verklaard, dat, toen hij van Pina twee door Pina met de hand beschreven vellen papier heeft gekregen om over te typen, niemand tegen hem gezegd heeft, dat hij papier moest gebruiken, waarop werd verwezen naar de Smecoma-voorwaarden. Uit de getuigenverklaringen van Pina en Kornaat blijkt voorts eensluidend, dat partijen hun handtekening hebben geplaatst, nadat de overgetypte tekst door de aanwezigen was doorgelezen en daarin enige voor de aan de orde zijnde vraag irrelevante toevoegingen waren aangebracht, zonder dat daarbij de op het briefpapier voorgedrukte, in het Nederlands gestelde, verwijzing naar de Smecoma-voorwaarden ter sprake was gekomen. Nu deze tekst derhalve niet door Pina ten behoeve van Sultan en Karmali in het Engels is vertaald, moet het uitgesloten worden geacht, dat Sultan en Karmali, die de Nederlandse taal niet machtig waren, alstoen bij de ondertekening van het contract kennis hebben gekregen van de hierboven aangehaalde verwijzing naar de Smecoma-voorwaarden. Uit de ondertekening van voormelde akte door Sultan en Karmali kan mitsdien niet worden afgeleid, dat zij instemden met de toepasselijkheid van de Smecoma-Voorwaarden.

Niet alleen de omstandigheid dat pp. in hun overeenkomst geen gedetailleerde condities hebben willen opnemen, doch ook het in de getuigenverklaringen van Pina en Kornaat eensluidend gerelateerde feit, dat tijdens de onderhandelingen over algemene voorwaarden niet is gesproken, leidt tot de slotsom, dat op de onderhavige overeenkomst noch de Smecoma‑, noch de Cebosine-voorwaarden van toepassing zijn, waaraan niet kan afdoen, dat, volgens de verklaringen van de getuigen Nass en Nijssen, Pina zich bij een bespreking in mei 1974 in tegengestelde zin zou hebben uitgelaten.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de toepasselijkheid van de Cebosine-voorwaarden niet aan te nemen enkel op grond van de vermelding ervan aan de voet van de meergenoemde specificatie.’;

dat Janson van deze uitspraak in hoger beroep is gekomen bij het Hof te ‘s‑Gravenhage, welk Hof bij het bestreden arrest het vonnis van de Rb. heeft vernietigd en de vordering van Towell heeft afgewezen behalve wat betreft de gevraagde verklaring voor recht dat op de onderhavige overeenkomst de Cebosine-condities niet van toepassing zijn;

dat het Hof daartoe heeft overwogen:

1

dat Janson tegen het vonnis waarvan beroep acht grieven heeft aangevoerd, uit welke grieven, zoals deze bij memorie van grieven en bij pleidooi uitvoerig zijn toegelicht moet worden afgeleid, dat Janson de vraag of op de onderhavige overeenkomst de door Janson genoemde algemene voorwaarden mede inhoudende een arbitraal beding van toepassing zijn in dit hoger beroep in volle omvang aan het Hof ter beantwoording heeft voorgelegd;

2

dat blijkens een in het geding zijnde fotocopie van een in de Engelse taal gesteld en namens pp. ondertekend geschrift partijen op 26 okt. 1972 een overeenkomst hebben gesloten betreffende de bouw door Janson voor rekening van Towell van twee zeewaardige lichters overeenkomstig tekening nr. 131 B en ‘short specification’ 131 B, welke overeenkomst verder inhoudt de prijs, de betalingscondities, de wijze van betaling en de leveringstermijn;

dat dit contract is gesteld op briefpapier van Janson dat aan de voet de volgende gedrukte vermelding bevat: ‘De Smecoma-voorwaarden betreffende levering en betaling en aanneming en uitvoering van werk, gedeponeerd ter Griffie van de Rb. te Rotterdam op 30 juni 1950 onder nr. 5325, gewijzigde tekst d.d. 1 jan. 1963 zijn van toepassing op al onze offertes, op alle opdrachten aan ons en op alle met ons gesloten overeenkomsten;

dat op grond hiervan dient te worden aangenomen dat op de onderhavige overeenkomst de Smecoma-voorwaarden van toepassing zijn, tenzij komt vast te staan dat pp. de toepasselijkheid van deze voorwaarden hebben uitgesloten;

Your ads will be inserted here by

Easy Plugin for AdSense.

Please go to the plugin admin page to
Paste your ad code OR
Suppress this ad slot.

dat zulks evenwel niet — gelijk Towell meent — kan worden afgeleid uit het feit dat de vertegenwoordiger van Towell, toen pp. overeenstemming bereikt hadden, bij het op schrift stellen van het contract geen gebruik wenste te maken van een door getuige Pina ter tafel gebrachte uitvoerige standaardtekst en/of uit de omstandigheid dat tijdens de onderhandelingen niet over algemene voorwaarden is gesproken;

3

dat ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken die tot de conclusie leiden dat pp. de toepasselijkheid van voormelde voorwaarden hebben willen uitsluiten;

dat ook de stelling van Towell dat haar vertegenwoordiger de Nederlandse taal niet machtig was en mitsdien van de inhoud van genoemde gedrukte tekst, die niet voor hem is vertaald, geen kennis heeft gekregen Towell niet kan baten, aangezien deze vertegenwoordiger, die blijkens de getuigenverklaringen een ervaren zakenman en een scherp onderhandelaar was, door vertaling daarvan te verlangen daarvan kennis had kunnen krijgen en hij, indien in het onzekere verkeerde wat de betekenis was van hetgeen aan de voet van elke bladzijde was gedrukt, zich daaromtrent had dienen te informeren;

4

dat op grond van het vorengestelde moet worden aangenomen dat de Smecoma-voorwaarden, waaronder het onder XXI omschreven arbitraal beding met uitsluiting van de gewone rechter, op de onderhavige overeenkomst van toepassing zijn, hetgeen overigens niet impliceert — gelijk Janson schijnt te menen — dat geen vaste prijs zou zijn en zou kunnen zijn overeengekomen, aangezien het zeer wel mogelijk is om met behoud van de toepasselijkheid van algemene voorwaarden met betrekking tot een of meer daarin geregelde onderwerpen anders overeen te komen; dat de vraag of zulks in feite is geschied echter aan het oordeel van het Hof is onttrokken;

5

dat, wat betreft de toepasselijkheid van de Cebosine-condities, voormelde ‘short specification’, opgemaakt vanwege de Groep Exportbevordering van de ‘Centrale Bond van Scheepsbouwmeesters in Nederland’ — Cebosine — is gesteld op papier aan de voet waarvan de volgende tekst is gedrukt: ‘The members of the Groep Exportbevordering execute work under the General Conditions concerning the execution of work filed by the ‘Central Association of Dutch Shipbuilders’ at the offices of the District Court in Rotterdam on 30th August 1939’;

dat nu gebleken is dat Janson onder andere algemene voorwaarden werkt welke ook i.c. gelden, de Cebosine-voorwaarden niet geacht kunnen worden deel uit te maken van der pp. overeenkomst;

dat gemelde verwijzing naar algemene voorwaarden evenwel voor de vertegenwoordiger van Towell temeer reden had moeten zijn zich ervan te vergewissen of in casu algemene voorwaarden van toepassing waren en zo ja welke;

6

dat uit het vorenoverwogene volgt dat het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd en de vordering van Towell slechts toewijsbaar is voor zoveel betreft de verklaring voor recht dat i.c. niet toepasselijk zijn de Cebosine-condities, met veroordeling van Towell in de kosten van beide instanties;’;

  1. dat Towell deze uitspraak bestrijdt met het volgende middel van cassatie:

Schending van het recht dan wel verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming tot nietigheid leidt, doordat het Hof heeft overwogen en beslist gelijk in voormeld arrest is gedaan — al hetwelk als hier herhaald en ingelast gelde — en in het bijzonder doordat het Hof, op de in de rechtsoverwegingen 2 t/m 4 van zijn arrest aangegeven gronden, met vernietiging van het vonnis a quo op dit punt heeft geweigerd om voor recht te verklaren dat op de op 26 okt. 1972 tussen Towell en Janson tot stand gekomen overeenkomst — ‘de overeenkomst’ — de Smecoma-condities niet van toepassing zijn, ten onrechte en in strijd met het recht om de navolgende redenen:

De overeenkomst is neergelegd in een akte die is uitgetikt op het briefpapier van Janson, aan de voet waarvan naar de Smecoma-condities wordt verwezen. Het Hof heeft — kort samengevat — op grond van die enkele omstandigheid geoordeeld dat bedoelde condities op de overeenkomst van toepassing zijn, tenzij van uitsluiting van die toepasselijkheid mocht blijken; het Hof heeft vervolgens zodanige uitsluiting niet aanwezig bevonden. Het Hof heeft door en ten gevolge van deze wijze van benaderen niet, althans onvoldoende gemotiveerd, beslist over de — voor de berechting van het onderhavige geschil wezenlijke — stelling(en) van Towell welke, kort samengevat, inhield(en) dat, in de omstandigheden van het geval, de betrokken akte niet aldus uitgelegd dient te worden dat bedoelde — van de eigenlijke tekst daarvan losstaande — verwijzing een (juridisch relevant) onderdeel van (de tekst van) de overeenkomst vormt. Het Hof had niet aan de — door hem in dit verband uitsluitend besliste — vraag of toepasselijkheid van de Smecoma-condities (anderszins) was uitgesloten, mogen toekomen, voordat en zonder dat het over de bedoelde, de uitleg van de akte betreffende (voor‑)vraag had beslist. Het Hof heeft aldus nagelaten voldoende te onderzoeken of, in tegenstelling tot wat uit de stellingen van Towell voortvloeide, tussen Towell en Janson over de toepasselijkheid van de Smecoma-condities wilsovereenstemming was bereikt, c.q. Towell bij Janson het in de omstandigheden van het geval gerechtvaardigde vertrouwen had gewekt dat zij met die toepasselijkheid instemde. Een en ander klemt in het bijzonder in het licht van de posita van Towell, zoals die, met name, zijn vervat in haar MvA, welke posita, voor zoveel nodig, als hier herhaald en ingelast gelden, en omtrent de (on‑)juistheid waarvan door het Hof niet (in dit verband) is beslist.;

  1. dienaangaande:

dat het Hof heeft geoordeeld, dat op grond van het feit dat de — in de Engelse taal geredigeerde — overeenkomst is gesteld op briefpapier van Janson, aan de voet waarvan een gedrukte vermelding — in de Nederlandse taal — voorkomt, waarbij op alle met Janson gesloten overeenkomsten de Smecoma-voorwaarden van toepassing worden verklaard, dient te worden aangenomen dat die voorwaarden op de onderhavige overeenkomst van toepassing zijn tenzij komt vast te staan dat pp. de toepasselijkheid van die voorwaarden hebben uitgesloten;

dat daaraan kennelijk ten grondslag ligt de rechtsopvatting, dat op overeenkomsten, gesteld op papier waarop voorkomt een verwijzing naar standaardvoorwaarden gelijk hier gebezigd, die voorwaarden van toepassing zijn tenzij zou blijken dat de toepasselijkheid ervan door pp. is uitgesloten;

dat die opvatting in haar algemeenheid geen steun vindt in het recht;

dat Towell, met een beroep op de wijze waarop de overeenkomst is tot stand gekomen, heeft gesteld dat de Smecoma-voorwaarden op der pp. overeenkomst niet van toepassing zijn;

dat, naar het middel terecht stelt, het Hof aan die stelling niet had mogen voorbijgaan;

dat die — door Janson bestreden — stelling alsnog moet worden onderzocht;

dat, mocht worden vastgesteld dat de Smecoma-voorwaarden niet van toepassing zijn, alsnog moet worden onderzocht of toepasselijkheid van de Cebosine-voorwaarden wel als tussen pp. overeengekomen moet worden beschouwd, nu het Hof de niet-toepasselijkheid van deze voorwaarden uitsluitend heeft gebaseerd op de toepasselijkheid van de Smecoma-voorwaarden;

Vernietigt het arrest van het Hof te ‘s‑Gravenhage van 25 juni 1976;

Verwijst de zaak naar het Hof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing met inachtneming van deze uitspraak;

Veroordeelt Janson in de kosten op de voorziening in cassatie gevallen, welke tot aan deze uitspraak aan de zijde van Towell worden begroot op ƒ 285,15 aan verschotten en ƒ 2000 voor salaris.

Conclusie

Adv.-Gen. Mr. Franx

Bij vonnis dd. 20 juni 1975 verklaarde de Rb. te Rotterdam, met toewijzing in zoverre van de door eiseres tot cassatie (Towell) tegen verweerster in cassatie (Janson) op verkorte termijn ingestelde vordering, voor recht dat op de 26 okt. 1972 tussen Towell en Janson tot stand gekomen overeenkomst betreffende de bouw door Janson in opdracht en voor rekening van Towell van twee zeewaardige lichters, de Smecoma-voorwaarden niet van toepassing zijn. Na door Janson ingesteld hoger beroep vernietigde het Hof te ‘s‑Gravenhage bij het thans bestreden arrest d.d. 25 juni 1976 dat vonnis met afwijzing van het door Towell dienaangaande gevorderde. Daartoe heeft het hof o.m. overwogen (ik volg de nummering in het dossier van mr. Duk):

‘2a. O. dienaangaande:

dat blijkens een in het geding zijnde fotocopie van een in de engelse taal gesteld en namens pp. ondertekend geschrift pp. op 26 okt. 1972 een overeenkomst hebben gesloten betreffende de bouw door appellante voor rekening van geintimeerde van twee zeewaardige lichters overeenkomstig tekening no. 131 B en ‘short specification’ 131 B, welke overeenkomst verder inhoudt de prijs, de betalingscondities, de wijze van betaling en de leveringstermijn;

b

dat dit contract is gesteld op briefpapier van appellante dat aan de voet de volgende gedrukte vermelding bevat:

De Smecomavoorwaarden betreffende levering en betaling en aanneming en uitvoering van werk, gedeponeerd ter Griffie van de Rb. te Rotterdam op 30 juni 1950 onder no. 5352 gewijzigde tekst d.d. 1 jan. 1963 zijn van toepassing op al onze offertes, op alle opdrachten aan ons en op alle met ons gesloten overeenkomsten;

c

dat op grond hiervan dient te worden aangenomen dat op de onderhavige overeenkomst de Smecomavoorwaarden van toepassing zijn, tenzij komt vast te staan dat pp. de toepasselijkheid van deze voorwaarden hebben uitgesloten;

d

dat zulks evenwel niet — gelijk geintimeerde meent — kan worden afgeleid uit het feit dat de vertegenwoordiger van geintimeerde, toen pp. overeenstemming bereikt hadden, bij het op schrift stellen van het contract geen gebruik wenste te maken van een door getuige Pina ter tafel gebrachte uitvoerige standaardtekst en/of uit de omstandigheid dat tijdens de onderhandelingen niet over algemene voorwaarden is gesproken;

3a. O. dat ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken die tot de conclusie leiden dat pp. de toepasselijkheid van voormelde voorwaarden hebben willen uitsluiten;

b

dat ook de stelling van geintimeerde dat haar vertegenwoordiger de nederlandse taal niet machtig was en mitsdien van de inhoud van genoemde gedrukte tekst, die niet voor hem is vertaald, geen kennis heeft gekregen geintimeerde niet kan baten, aangezien deze vertegenwoordiger, die blijkens de getuigenverklaringen een ervaren zakenman en een scherp onderhandelaar was, door vertaling daarvan te verlangen daarvan kennis had kunnen krijgen en hij, indien hij in het onzekere verkeerde wat de betekenis was van hetgeen aan de voet van elke bladzijde was gedrukt, zich daaromtrent had dienen te informeren.’

Het enige cassatiemiddel bestrijdt ’s Hofs arrest met een motiveringsklacht. Het Hof zou niet, althans onvoldoende gemotiveerd, hebben beslist over wezenlijke stellingen van Towell (vergelijke HR 31 jan. 1975, NJ 1975, 327). Deze stellingen houden in dat, in de omstandigheden van het geval, de betrokken acte niet aldus uitgelegd dient te worden dat bedoelde — van de eigenlijke tekst daarvan losstaande — verwijzing een (juridisch relevant) onderdeel van de tekst van de overeenkomst vormt. Volgens eiseres gaat het hier om een voorvraag betreffende de uitleg van de acte waaromtrent het Hof niet, althans niet voldoende gemotiveerd, heeft beslist.

Naar mijn mening treft het middel geen doel. Uitlegging van overeenkomsten, voor zover niet opgaande in wetsuitlegging, is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. De beslissing nopens hetgeen waarover tussen contractanten wilsovereenstemming bestaat en dat hen daarom, als tussen hen overeengekomen, bindt, is dan ook in beginsel in cassatie onaantastbaar. Vergelijke Veegens no. 108. Aldus is, naar mijn mening, ’s Hofs — eerder aangehaalde — beslissing ‘dat op grond hiervan dient te worden aangenomen dat op de onderhavige (cursivering F.) overeenkomst de Smecoma-voorwaarden van toepassing zijn …’ als berustende op een waardering van de feitelijke omstandigheden van het geval, aan toetsing in cassatie onttrokken; het is een beslissing waartoe het Hof zonder schending van enige rechtsregel kon komen. Het middel is evenwel ten pleidooie met nadruk als motiveringsklacht en in die zin als van beperkte strekking, aangediend. Het komt mij voor dat het Hof tot nadere motivering niet was gehouden. Het verschil tussen de motivering van het Hof en de door het middel verdedigde methode zie ik, zakelijk samengevat, als volgt. Het Hof kiest uit alle gestelde en gebleken feiten en omstandigheden er enige uit, weergegeven in r.o. 2a en 2b, en leidt daaruit af (r.o. 2c) dat op de onderhavige overeenkomst de Smecoma-voorwaarden van toepassing zijn tenzij … Het middel wil niet een dergelijke selectie, maar een expose van alle feiten en omstandigheden — ongeveer zoals de Rb. dat had gegeven — althans een uitdrukkelijke vermelding van de door eiseres in haar Memorie van Antwoord in hoger beroep (op blz. 3 en 4) genoemde feiten en omstandigheden, alvorens te beslissen, op basis van afweging daarvan, of de Smecoma-voorwaarden al dan niet van toepassing zijn. De door het Hof in r.o. 2a en 2b niet vermelde feiten en omstandigheden hebben in ’s Hofs motivering geen ‘prealabele’ maar (slechts) een ‘derogerende’ functie: zij kunnen (slechts) leiden tot de slotsom dat komt vast te staan dat pp. de toepasselijkheid van bedoelde voorwaarden hebben uitgesloten. Het Hof beslist vervolgens (r.o. 2d, 3a en 3b) dat van zulke ‘derogerende’ feiten of omstandigheden niet is gebleken. Daarmee heeft het Hof m.i. wel terdege beslist over de door eiseres aangevoerde omstandigheden, zij het met behulp van een andere benaderingswijze en met een ander resultaat dan de door eiseres voorgestane. Enig motiveringsgebrek vermag ik in ’s Hofs — implicite — verwerping van eiseresses gedachtengang niet te onderkennen.

Voorzover het middel ervan uitgaat dat het Hof op eiseres de bewijslast legt van het uitsluiten door pp. van de toepasselijkheid der voorwaarden, mist het naar mijn mening feitelijke grondslag. Het Hof heeft zich in het geheel niet uitgelaten over bewijsvragen. Het heeft slechts beslist dat de Smecoma-voorwaarden van toepassing zijn tenzij komt vast te staan dat pp. die toepasselijkheid hebben uitgesloten. Hoe dit kan komen vast te staan, zegt het Hof niet. In dit verband ware te denken aan gebruikelijke formules als: enerzijds gesteld en anderzijds niet of niet voldoende betwist dan wel door bescheiden gestaafd. Er kan bewijsvoering aan te pas komen, maar noodzakelijk is dat niet altijd en het Hof laat dit punt onbesproken.

Ik concludeer tot verwerping van het beroep met verwijzing van eiseres in de op de voorziening gevallen kosten.

Noot

Voor het eerst geeft de HR enige richting aan de rechtspraak over toepasselijkheid van standaardvoorwaarden (s.v.), vgl. Contractenrecht VII (Hondius) no. 15 e.v. Het zou wel eens typerend kunnen zijn dat deze beslissing een rem aanlegt tegen te gemakkelijk opdringen van s.v., te gemakkelijk aannemen van stilzwijgende instemming. Zie deze tendens explicite in p 2 Allgemeine Geschaftsbedingungen Gesetz van 9 dec. 1976 BG Bl. I blz. 3317.

De door de HR uit ’s Hofs overwegingen gedestilleerde ‘rechtsopvatting’ is inderdaad in zijn algemeenheid niet juist.

Het ‘tenzij zou blijken dat de toepasselijkheid door pp. (meervoud) is uitgesloten’ is zeker te zwaar. Als alleen zou blijken dat de wederpartij de s.v. heeft uitgesloten, gelden ze ook niet. Want hun gelding berust — althans i.c. — op overeenkomst.

Maar voor niet-gelden van de s.v. is niet eens per se nodig dat blijkt dat Towell ze niet wilde. Stel dat niet blijkt dat Towell op enige manier actief heeft ingestemd met de toepasselijkheid van de s.v. (waarover ik i.c. geen enkel oordeel geef) en het dus de vraag is of hij dat stilzwijgend heeft gedaan, dan is de kernvraag:

mocht Janson gezien alle omstandigheden bij en voor het sluiten van de overeenkomst aannemen dat Towell geen bezwaar had tegen de toepasselijkheid van de s.v.

Vgl. Asser-Rutten 4 II (1975), 78 en Overeem, Consumentenkoop blz. 24

G.J.S