HR 11-12-2001, NJ 2002, 62 Veiligheidsgordel

Your ads will be inserted here by

Easy Plugin for AdSense.

Please go to the plugin admin page to
Paste your ad code OR
Suppress this ad slot.

NJ  2002 , 62

HOGE RAAD (Strafkamer)

11 december 2001, nr. 02122/00

(Mrs. C.J.G. Bleichrodt, F.H. Koster, E.J. Numann; A-G Fokkens)

 

Regeling

 

WVW 1994 art. 6

Essentie

 

Het hof kon oordelen dat het door het slachtoffer opgelopen zwaar lichamelijk letsel redelijkerwijs als gevolg van de door verdachte veroorzaakte aanrijding aan deze kon worden toegerekend en dat daaraan niet afdoet dat het slachtoffer ten tijde van de aanrijding geen veiligheidsgordel droeg.

Art. 6 WVW 1994; niet dragen veiligheidsgordel.

Tekst

 

Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te ‘s‑Hertogenbosch van 14 december 1999, nummer 20/000345–99, in de strafzaak tegen E. N., adv. mr. H.H.M. van Dijk, te ‘s‑Hertogenbosch.

Cassatiemiddel:

Middel I

Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt.

In het bijzonder heeft het Hof geschonden de artikelen 349, 350, 358 en 359 Sv. door niet te beslissen op een door en namens verzoeker tot cassatie gevoerd verweer terwijl dat gevoerde verweer zijn weerlegging niet vindt in de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen.

Toelichting

Ter terechtzitting van het Gerechtshof te ‘s‑Hertogenbosch van 30 november 1999 is zijdens verzoeker tot cassatie betoogd dat indien het slachtoffer (…) haar gordel had gedragen zij niet uit haar auto zou zijn geslingerd en haar het ernstige letsel dat zij heeft gekregen niet zou zijn overkomen.

Immers, in de zich bij de stukken bevindend rapport van de rapporteur A. Lamers van het Bureau Verkeersdistrict Sittard nummer 10/03/1998–1418 (opgenomen in het proces-verbaal op de pagina’s 14 tot en met 22) staat vermeld: ‘Ten gevolge van dit verkeersongeval werd de bestuurster van voertuig 1 (…) uit de door haar bestuurde personenauto geslingerd; hetgeen hoogst waarschijnlijk voorkomen had kunnen worden indien de autogordel wél gebruikt was’.

Aan dat rapport kan geen andere conclusie worden verbonden dan dat indien mevrouw (…) haar gordel zou hebben gedragen zij niet uit de auto zou zijn geslingerd en haar het ernstige letsel dat zij thans heeft verkregen niet zou zijn overkomen. Als gevolg daarvan heeft de raadsman van verzoeker tot cassatie betoogd dat de voor bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 WVW 1994 geëiste dubbele causaliteit derhalve ontbrak. Naar het oordeel van verzoeker tot cassatie had het Hof op dit verweer bepaaldelijk een beslissing moeten nemen. Immers uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan de weerlegging van dit verweer niet blijken. Verzoeker tot cassatie is van oordeel dat om deze redenen ’s Hofs arrest aan nietigheid lijdt.

Hoge Raad:

1 De bestreden uitspraak

1.1

Het Hof heeft in hoger beroep — met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Maastricht van 11 december 1998 — de verdachte ter zake van 1. ‘overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht’ en 2. ‘overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet’ veroordeeld tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van tweehonderdtien uren, in plaats van vijf maanden gevangenisstraf, met ten aanzien van feit 1. ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf maanden en met ten aanzien van feit 2. ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden, met verbeurdverklaring zoals in het arrest omschreven.

3 Beoordeling van het middel

3.1

Het middel behelst de klacht dat het Hof niet heeft beslist op het namens de verdachte gevoerde verweer inhoudende dat het causale verband tussen het ongeval en het zwaar lichamelijk letsel van het slachtoffer ontbreekt, terwijl dat verweer niet zijn weerlegging vindt in de gebezigde bewijsmiddelen.

3.2

Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor aan een ander zwaar lichamelijk letsel is toegebracht.

3.3

Your ads will be inserted here by

Easy Plugin for AdSense.

Please go to the plugin admin page to
Paste your ad code OR
Suppress this ad slot.

Blijkens de van het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 november 1999 deel uitmakende pleitnotitie heeft de raadsman aldaar namens de verdachte aangevoerd dat de zogeheten dubbele causaliteit die is vereist bij een bewezenverklaring van een feit zoals bedoeld in art. 6 WVW 1994 ontbreekt. Daartoe is door de raadsman betoogd dat het slachtoffer ten tijde van het ongeval geen autogordel droeg en dat, zou zij die wel hebben gedragen, zij niet door de voorruit van de auto zou zijn geslingerd en zij niet het ernstige letsel dat zij nu heeft gekregen, zou hebben opgelopen. De raadsman heeft ter ondersteuning van zijn verweer de volgende passage uit een proces-verbaal van A. Lamers van het Bureau Verkeersdistrict Sittard nr. 10/03/1998–1418 aangehaald:

Ten gevolge van dit verkeersongeval werd de bestuurster van voertuig I uit de door haar bestuurde personenauto geslingerd; hetgeen hoogst waarschijnlijk voorkomen had kunnen worden indien de autogordel wel gebruikt was.

3.4

Voorzover het middel klaagt dat het Hof op dat verweer bepaaldelijk een beslissing had moeten geven, stelt het een eis die geen steun vindt in het recht. Ook overigens kan het middel niet tot cassatie leiden. Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft het Hof vastgesteld dat de verdachte, terwijl het zicht onbelemmerd was, op een droog en recht stuk weg, dat aan beide zijden was verlicht, met de door hem bestuurde auto met een snelheid van ten minste 80 tot 90 km per uur en zonder te remmen of vaart te minderen is ingereden op de — op dezelfde rijstrook als waarop de verdachte reed — linksaf voorgesorteerd staande auto van het slachtoffer waardoor laatstgenoemde auto naar de linker rijbaan is geduwd en tegen een daar staande lichtmast is gebotst, waarbij het slachtoffer uit de auto is geslingerd en zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. In de bestreden uitspraak ligt als het oordeel van het Hof besloten dat het door het slachtoffer opgelopen zwaar lichamelijk letsel redelijkerwijs als gevolg van de door de verdachte veroorzaakte aanrijding aan deze kan worden toegerekend en dat daaraan niet afdoet de aangevoerde omstandigheid dat het slachtoffer toen ten tijde geen gebruik maakte van een veiligheidsgordel. Gelet op de door het Hof in de gebezigde bewijsmiddelen vastgestelde handelwijze van de verdachte, geeft dat oordeel ook in het licht van het hiervoor onder 3.3 weergegeven verweer, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting terwijl het evenmin onbegrijpelijk is.

(…)

5 Slotsom

Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

6 Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Conclusie

 

A‑G mr. Fokkens

3

Het eerste middel behelst de klacht dat het Hof een ter terechtzitting gevoerd verweer ten onrechte niet uitdrukkelijk heeft weerlegd. Ter terechtzitting is aangevoerd dat het slachtoffer geen ernstig letsel zou hebben opgelopen indien zij ten tijde van het ongeval een autogordel had gedragen. Daarbij heeft de raadsman zich beroepen op een verklaring van verbalisant A. Lamers dat het uit de personenauto geslingerd worden van het slachtoffer ‘hoogst waarschijnlijk voorkomen had kunnen worden indien de autogordel wél gebruikt was’.

4

In zijn pleitnotitie heeft de raadsman hier nog (onder meer) het volgende aan toegevoegd:

Die dubbele causaliteit (art. 6 WVW 1994, JWF) houdt allereerst in dat er schuld aan het verkeersongeval aanwezig moet zijn. Daarnaast moet er causaliteit bestaan tussen het verkeersongeval en de dood of het letsel van het slachtoffer. Met name deze tweede causaliteit is in de onderhavige zaak geenszins gemakkelijk vast te stellen.

Het is immers nog maar de vraag of als mevrouw (…) (het slachtoffer, JWF) haar gordel had gedragen zij überhaupt het ernstige letsel zou hebben geleden dat zij thans heeft moeten ondergaan. Immers, door de verbalisant (Lamers, JWF) wordt (in elk geval door de verdediging onbestreden) gesteld dat indien mevrouw haar gordel had gedragen zij niet door de voorruit uit haar auto zou zijn geslingerd. Bezien we de aard van de letsels die mevrouw (…) heeft ondergaan dan mag geredelijk betwijfeld worden of die letsels ook zouden zijn ontstaan indien zij haar gordel zou hebben gedragen.

5

Het Hof heeft dit verweer niet gemotiveerd weerlegd. Kennelijk heeft het Hof geoordeeld dat het verweer zijn weerlegging vindt in de bewezenverklaring en de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen. Het middel betwist de juistheid van dit oordeel.

6

In het oordeel van het Hof ligt besloten dat het zwaar lichamelijk letsel redelijkerwijs als gevolg van de aanrijding aan verdachte kan worden toegerekend (HR 25 juni 1996, NJ 1997, 563, rov. 5.4.2.; HR 23 december 1980, NJ 1981, 534 rov. 5 m.nt. GEM). Dat oordeel is ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk, gelet op de gang van zaken zoals die blijkt uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen. Verdachte is op 10 maart 1998 met hoge snelheid (80 kilometer per uur was de toegestane maximumsnelheid) gereden tegen een stilstaande — voor afslaan voorgesorteerde — personenauto met daarin het slachtoffer. Als gevolg van deze botsing werd de auto van het slachtoffer met kracht naar de linker rijbaan geduwd waar de auto tegen een lichtmast is gebotst. Het slachtoffer is ten gevolge van de aanrijding uit de door haar bestuurde personen geslingerd en heeft daarbij ernstig letsel opgelopen.

7

Anders dan de steller van het middel meent, betekent de omstandigheid dat het letsel (mogelijk) niet zo ernstig zou zijn geweest als het slachtoffer haar autogordel had gedragen, niet dat daardoor het causaal verband tussen het ongeval en het letsel van het slachtoffer ontbreekt. De relevante oorzaak is niet het verzuim de autogordels te dragen maar de aanrijding (vgl. ‘tH in zijn noot sub 4 onder HR 25 juni 1996, NJ 1997, 563). Eventuele onvoorzichtigheid van het slachtoffer verbreekt namelijk niet snel het causale verband. Wel kan deze van invloed kan zijn op de omvang van de schadevergoeding, maar dat is hier niet aan de orde (Hof ‘s‑Hertogenbosch 3 juli 1990, VR 1991, 52; Rechtbank Zwolle 28 juni 1995, VR 1996, 69). Al in 1985 constateerde J. van Schellens dat ‘causaal verband niet gemakkelijk meer ‘verbroken’ wordt geacht door gedragingen van het slachtoffer zélf of anderen’ (Toerekening naar redelijkheid, Zwolle 1985 (studiepockets privaatrecht nr. 35), blz. 61). Zie ook HR 13 januari 1989, NJ 1989, 74 waar een gestrande automobilist zo onvoorzichtig was op de vluchtstrook tussen haar auto en de rijstrook te gaan staan alwaar ze vervolgens door een vrachtwagen werd aangereden. Ook in dat geval kon het causaal verband tussen de aanrijding en het letsel worden aangenomen.

8

Het middel faalt.