HR 17-03-1987, NJ 1988, 166 Poging tot moord, toch dood

Your ads will be inserted here by

Easy Plugin for AdSense.

Please go to the plugin admin page to
Paste your ad code OR
Suppress this ad slot.

NJ  1988 , 166

HOGE RAAD (Strafkamer)

17 maart 1987, nr. 80936

(Mrs. Van der Ven, Mout, Davids; A-G Meijers)

DD 87.379

 

Regeling

 

Sr art. 27 lid 1, 45, 287; Sv art. 441; Wet RO art. 99 lid 1 onder 1e

Essentie

 

Het dichtknijpen van de hals en het dichthouden van de neus en mond van het slachtoffer zijn aan te merken als een begin van uitvoering van doodslag, ook al is het slachtoffer even later overleden als gevolg van alcoholintoxicatie.

Een zich in het dossier bevindend telexbericht wekt een ernstig vermoeden dat verdachte voor dit feit in Frankrijk gedetineerd is geweest ingevolge een Nederlands uitleveringsverzoek: het hof had moeten doen blijken van een onderzoek of het bevel conform art. 27 lid 1 Sr behoorde te worden gegeven; toch geen nietigheid omdat de Hoge Raad dit bevel zelf geeft.

Tekst

 

Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Hof te ‘s‑Gravenhage van 2 mei 1986 in de strafzaak tegen Jacob Eduard S., geboren te Barneveld op 9 maart 1963, zonder bekende woonplaats hier te lande, gedetineerd in het Huis van Bewaring te Middelburg.

1

De bestreden uitspraak

Het hof heeft in hoger beroep a. — behoudens ten aanzien van de Strafoplegging — bevestigd een vonnis van de Rb. te Rotterdam van 4 april 1984, waarbij de verdachte ter zake van ‘verkrachting’ tot straf is veroordeeld, b. — met vernietiging van een vonnis van voornoemde Rb. van 15 okt. 1985 — de verdachte vrijgesproken van het primair en subs. ten laste gelegde en te zijnen laste bewezen verklaard ‘medeplegen van poging tot doodslag’ en c. de verdachte ter zake van beide feiten veroordeeld tot acht jaren gevangenisstraf.

2

Het cassatieberoep

Het beroep — dat kennelijk niet is gericht tegen de gegeven vrijspraken — is door de verdachte ingesteld. Namens deze heeft Mr. G. Spong, adv. te ‘s‑Gravenhage, de volgende middelen van cassatie voorgesteld:

Middel I

Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet-naleving nietigheid medebrengt. In het bijzonder zijn de art. 45 Sr en 350 Sv geschonden, doordien het bewezene inhoudt dat de uitvoeringshandelingen in het bijzonder het snoer aantrekken en/of de neus en de mond van het slachtoffer dichthouden wegens het overlijden van het slachtoffer door andere, hem niet toerekenbare oorzaak niet geschikt konden zijn het dodelijk gevolg teweeg te brengen, zodat mitsdien sprake is van een absoluut ondeugdelijk object en deswege door het hof ten onrechte is aangenomen dat de bewezen verklaarde poging strafbaar is.

Middel II

Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet-naleving nietigheid medebrengt. In het bijzonder zijn de art. 27 Sr en 415 Sv geschonden op grond van het volgende. In het dossier bevindt zich een map — dossierstuk 22 — getiteld: ‘correspondentie van OvJ Mr. Hendriks inzake aanhouding verdachte’. Uit de stukken, die zich in deze map bevinden, blijkt dat rekwirant in Frankrijk op verzoek van Nederlandse justitiele autoriteiten is aangehouden en dat door de Nederlandse Staat een uitleveringsverzoek is gedaan, waarop kennelijk de verkorte procedure is toegepast. Een daarop betrekking hebbend telexbericht, houdende verzoek tot aanhouding, dateert van 6 dec. 1984. Uit de stukken valt voorts af te leiden dat rekwirant op 25 jan. 1985 hier te lande in verzekering is gesteld.

Nu aan vorenbedoelde stukken een ernstig vermoeden valt te ontlenen dat rekwirant ingevolge een Nederlands verzoek om uitlevering enige tijd in detentie in het buitenland heeft doorgebracht had het hof hiernaar een onderzoek dienen in te stellen en/of blijk te geven van zodanig onderzoek en in overeenstemming daarmee had dienen te bevelen dat de tijd die rekwirant zoals hiervoren bedoeld in detentie in het buitenland heeft doorgebracht bij de uitvoering van die straf geheel in mindering zal worden gebracht.

Ten onrechte heeft het hof zulks verzuimd.

3

De conclusie van het OM (enz.; Red.)

4

Bewezenverklaring

Voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang, is ten laste van de verdachte bewezen verklaard:

dat hij en een mededader te Spijkenisse in de nacht van 13 op 14 okt. 1984, ter uitvoering van hun voornemen en het misdrijf om te zamen en in vereniging opzettelijk een ander (R.G.S.S.D. Bonoo) van het leven te beroven, die Bonoo de hals hebben dichtgeknepen (door een snoer om haar hals/nek te leggen en dit snoer aan te trekken) en haar neus en mond (met de hand) hebben dichtgehouden, zijnde de uitvoering van dat voornemen en dat misdrijf niet voltooid uitsluitend ten gevolge van de van zijn — verdachtes — wil en de wil van een mededader onafhankelijke omstandigheid, dat die Bonoo is overleden, voordat haar dood intrad als gevolg van een of meer van bovengenoemde handelingen van hem, verdachte of een mededader.

5

Beoordeling van het eerste middel

Het middel faalt omdat de bewezen verklaarde gedragingen van de verdachte en zijn mededader — daar zij immers naar haar uiterlijke verschijningsvorm waren gericht op de voltooiing van het misdrijf doodslag — zijn aan te merken als een begin van uitvoering van dat misdrijf en de voltooiing daarvan achterwege is gebleven alleen ten gevolge van de — onafhankelijk van de wil van de verdachte en zijn mededader ingetreden — omstandigheid dat na het begin van uitvoering van genoemd misdrijf R.G.S.S.D. Bonoo — zoals het hof op grond van het sectierapport van Dr. J. Zeldenrust heeft vastgesteld — is overleden als gevolg van ‘alcoholintoxicatie, aspiratie van voedsel in de luchtweg’. Het hof heeft mitsdien het bewezen verklaarde terecht gekwalificeerd als medeplegen van poging tot doodslag.

6

Beoordeling van het tweede middel

6.1

Bij de stukken van het geding bevindt zich een kopie van een telexbericht d.d. 12 dec. 1984 van de Centrale Recherche‑ en Informatiedienst te ‘s‑Gravenhage aan de gemeentepolitie te Spijkenisse, inhoudende:

referte voorgaande correspondentie betreffende moord cq doodslag tnv bonoo, regina grace srimatie sousila deby, geboren 21 11 34.

van ip france werd het volgende bericht ontvangen:

concernant:

  1. prenoms jacob eduard

ne 09 03 63 barneveld (pays-bas) stop

vous informe qu interesse a ete interpelle 10 12 84 a aubagne (bouche du rhone) et place 11 12 84 sous ecrou extraditionnel par procureur republique marseille stop

ce magistrat serait reconnaisant que solent transmis a titre officieux directement a m. 1e procureur general court appel aix en provence meilleurs delais copies des documents qui seront acheminees par voie diplomatique stop

s

jacob etant place sous regime mandat depot procedure penale francaise n autorise audition interesse que par juge instruction exclusivement.

Your ads will be inserted here by

Easy Plugin for AdSense.

Please go to the plugin admin page to
Paste your ad code OR
Suppress this ad slot.

6.2

Het hof heeft in het bestreden arrest bevolen dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.

6.3

Ingevolge het eerste lid van art. 27 Sr dient de rechter bij het opleggen van een tijdelijke gevangenisstraf te bevelen dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak in verzekering, in voorlopige hechtenis of in detentie in het buitenland ingevolge een Nederlands verzoek om uitlevering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf geheel in mindering zal worden gebracht.

6.4

De hiervoor onder 6.1 weergegeven inhoud van het aldaar vermelde stuk biedt grond voor een ernstig vermoeden dat de verdachte ter zake van het onderhavige feit in Frankrijk in detentie heeft doorgebracht ingevolge een Nederlands verzoek om uitlevering.

6.5

Mitsdien had het hof ervan moeten doen blijken te hebben onderzocht of het hiervoor onder 6.3 genoemde bevel te dezen behoorde te worden gegeven. Het bestreden arrest houdt dienaangaande evenwel niets in. In verband met het hierna door de HR te geven bevel behoeft dit echter niet te leiden tot vernietiging van het bestreden arrest.

6.6

Het middel, ofschoon terecht opgeworpen, kan derhalve niet tot cassatie leiden.

7

Slotsom

Nu geen van beide middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de HR ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

8

Beslissing

De HR:

beveelt dat op de opgelegde gevangenisstraf mede in mindering zal worden gebracht de tijd welke de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van het bestreden arrest in het buitenland in detentie mocht hebben doorgebracht ingevolge een Nederlands verzoek om uitlevering;

verwerpt het beroep.

Conclusie

 

A‑G Mr. Meijers

Het Hof te ‘s‑Gravenhage heeft verzoeker bij arrest van 2 mei 1986 ter zake van verkrachting en van medeplegen van poging tot doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren met aftrek van voorarrest.

De gedachtengang van het eerste middel kan als volgt worden samengevat:

De dood van het slachtoffer is ingetreden zeer kort

‘nadat de pogers zijn begonnen hun voornemen te realiseren’ (3).

De bewezen verklaarde handelingen hadden nooit tot de dood kunnen leiden (4).

Dus is i.c. van een strafbare poging geen sprake.

Het hof heeft bewezen verklaard dat verzoeker

en een mededader te Spijkenisse in de nacht van 13 op 14 okt. 1984, ter uitvoering van hun voornemen en het misdrijf om te zamen en in vereniging opzettelijk een ander (R.G.S.S.D. Bonoo) van het leven te beroven, die Bonoo de hals hebben dichtgeknepen (door een snoer om haar hals/nek te leggen en dit snoer aan te trekken) en haar neus en mond (met de hand) hebben dichtgehouden, zijnde de uitvoering van dat voornemen en dat misdrijf niet voltooid uitsluitend ten gevolge van de van zijn — verdachtes — wil en de wil van een mededader onafhankelijke omstandigheid, dat die Bonoo is overleden, voordat haar dood intrad als gevolg van een of meer van bovengenoemde handelingen van hem, verdachte of een mededader.

Onder de bewijsmiddelen is opgenomen het sectierapport van Dr. J. Zeldenrust, dat als conclusie inhoudt:

De dood van R.G.S.S.D. Bonoo is het gevolg geweest van alcoholintoxicatie, aspiratie van voedsel in de luchtweg.

Het cassatiemiddel gaat terecht ervan uit dat in deze zaak de uitvoering

een strafbaar begin

had (onderdeel 4 van de toelichting op het middel). De bewezen verklaarde handelingen kunnen immers naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf. Voor dit criterium zij verwezen naar HR 6 maart 1979, NJ 1979, 296; vgl. HSR, 9 e druk, p. 333 en Van Bemmelen-Van Veen, Het materiele strafrecht, 9 e druk, p. 238. Anders gezegd, de bewezen verklaarde handelingen zijn van die aard dat zij ernstig gevaar doen ontstaan dat het delict geheel zal worden voltooid en alleen het toeval voltooiing belet (N. Keijzer, Strafbaarheid van uitvoeringshandelingen, 1983, p. 30).

Blijft de vraag of de bewezen verklaarde handelingen deugdelijke uitvoeringshandelingen zijn. Vgl. Buiting, Strafbare poging, 1965, p. 136 e.v., Van Bemmelen-Van Veen, p. 249–252 en HSR, p. 336–337. Het cassatiemiddel beantwoordt — anders dan het hof — die vraag ontkennend. Er is immers, aldus de aanhef van het middel, sprake

van een absoluut ondeugdelijk object.

De toelichting op het middel bevat de weerlegging van dit argument. De steller van het middel stelt immers in onderdeel 3 van de toelichting vast — de bewijsmiddelen laten ook geen andere conclusie toe — dat we hier ‘onmiskenbaar’ te maken hebben

met het geval dat de dood zeer kort is ingetreden, nadat de pogers zijn begonnen hun voornemen te realiseren

Er is dus in deze zaak niet sprake van een absoluut ondeugdelijk object.

Evenmin zijn de bewezen verklaarde uitvoeringshandelingen ondeugdelijke middelen. De handelingen — het dichtknijpen van de hals van het slachtoffer, door een snoer om haar hals of nek te leggen en dit snoer aan te trekken, en het dichthouden van de neus en mond van het slachtoffer — waren op de dood gericht (NLR, aant. 6 op art. 45) en volstrekt deugdelijk om het slachtoffer om het leven te brengen. Dat de vrouw aan een andere oorzaak stierf staat dan aan het aannemen van strafbaarheid van de poging niet in de weg. (De vraag of het hof niet in plaats van poging tot doodslag het ook ten laste gelegde voltooide delict bewezen had kunnen verklaren (vgl. HR NJ 1963, 11) moet hier buiten beschouwing blijven.)

Het middel faalt.

Het tweede middel bevat de klacht dat het hof ten onrechte heeft verzuimd te bepalen dat een door verzoeker ondergane uitleveringsdetentie bij de uitvoering van de straf in mindering zal worden gebracht. Verzoeker zou enige tijd in Frankrijk zijn vastgehouden op grond van een uitleveringsverzoek van Nederland, dat op de ten laste gelegde feiten betrekking had.

Art. 27 Sr schrijft sedert de inwerkingtreding op 19 dec. 1983 van de Wet van 9 nov. 1983, Stb. 576, voor dat ook buitenlandse detentie ingevolge een Nederlands uitleveringsverzoek in rekening wordt gebracht.

Uit de aan de HR toegezonden stukken blijkt van het bedoelde uitleveringsverzoek. Niet kan evenwel blijken dat verzoeker ingevolge dat verzoek in Frankrijk was gedetineerd. Omdat het voor het eerst in cassatie naar voren gebrachte punt een feitelijk onderzoek vergt en voor zulk een onderzoek in cassatie geen plaats is, kan het middel niet tot cassatie leiden.

Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.