HR 20-01-1959, NJ 1959, 103 Leeftijd

Your ads will be inserted here by

Easy Plugin for AdSense.

Please go to the plugin admin page to
Paste your ad code OR
Suppress this ad slot.

NJ  1959 , 103

HR

Strafkamer

 

Regeling

 

Sr. artt. 247, 37-44

Essentie

 

Toepasselijkheid van het beginsel ‘geen straf zonder schuld’ t.a.v. het misdrijf van art. 247 Sr., dat niet tot element heeft opzet of schuld m.b.t. de leeftijd  van degene met wie het misdrijf wordt gepleegd. Aard en strekking van deze bepaling.

Samenvatting

 

Het bewezenverklaarde misdrijf, strafbaar gesteld bij art. 247 Sr., heeft blijkens de wettelijke omschrijving niet tot element opzet of schuld met betrekking tot den leeftijd  van dengene, met wien de dader ontuchtige handelingen pleegt, doch uit deze omschrijving kan niet worden afgeleid, dat t.a.v. dit strafbaar feit de toepasselijkheid van het in ons strafrecht gehuldigde beginsel ‘geen straf zonder schuld’ zou zijn uitgesloten. Den verd., die aanvoert in dwaling te hebben verkeert t.a.v. den leeftijd , vermeld in het evengenoemde artikel, kan het beroep op afwezigheid van alle schuld met betrekking tot die dwaling dan ook niet worden ontzegd. De vraag, of bij den dader van een strafbaar feit alle schuld in strafrechtelijken zin afwezig is, moet evenwel worden beantwoord in verband met den aard en de strekking van de strafbepaling, welker overtreding den verd. verweten wordt. Voor wat art. 247 Sr. betreft blijkt uit de wettelijke omschrijving van die bepaling, dat daarmede is beoogd personen beneden den leeftijd  van zestien jaren t.a.v. misdrijven tegen de zeden een zo doeltreffend mogelijke strafrechtelijke bescherming te doen geworden. Hieruit volgt. dat art. 247 Sr. ook de strekking heeft deze jeugdige personen te beschermen tegen verleiding, die mede van hen zelf kan uitgaan. Gelet op de bescherming welke als voormeld bepaaldelijk art. 247 Sr. beoogt te geven aan een persoon, die den leeftijd  van zestien jaren nog niet heeft bereikt, zou het doel van deze strafbepaling worden gemist, indien een verweer als hoger weergegeven (dat de getuige d. J. er uitziet als een vrouw, die den leeftijd  van zestien jaren is gepasseerd, en dat deze getuige, voordat hij (req.) het bewezenverklaarde feit pleegde, desgevraagd een hogeren leeftijd  dan vijftien jaar heeft opgegeven) haar toepassing zou vermogen uit te sluiten. * [1] 

Tekst

 

Op het beroep van H. v. B., marktkoopman, te A., req. van cassatie tegen een arrest van het Hof te Amsterdam van 25 sept. 1958, waarbij in hoger beroep, met vernietiging van een vonnis der Rb. te Alkmaar van 25 maart 1958, de req. wegens ‘met iemand beneden de leeftijd  van zestien jaren ontuchtige handelingen plegen’, onder aanhaling van de artt. 14a, 14b, 14c, 14d, en 247 Sr. werd veroordeeld tot gevangenisstraf voor den tijd van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met drie jaar proeftijd, toezicht van het Genootschap en aftrek van voorlopige hechtenis. (Gepleit door Mr. F. Zeiler te Alkmaar, Red.).

De Hoge Raad, enz.;

Gelet op de middelen van cassatie, namens den req. voorgesteld bij pleidooi en luidende:

 

“S. althans v. t. van de artt. 175 Grondwet, 20 RO, 350, 351, 352, 358, 359, 415, 422, 423, Sv., 37, 40, 41, 42, 43, 47, 57, 245, 247 Sr., doordat het Hof heeft aangenomen, dat van niet-strafbaarheid wegens het ontbreken van schuld eerst sprake zou kunnen zijn, indien bij de verd. iedere schuld, hoe gering ook, t.a.v. de leeftijd  van de betrokken vrouw zou hebben ontbroken, zulks ten onrechte, daar bij de verd. de schuld met betrekking tot bedoeld element van het telastegelegde misdrijf reeds dan ontbreekt, indien hem te dier zake geen min of meer grove aanmerkelijke onvoorzichtigheid en/of onachtzaamheid is te verwijten;”

 

“S. althans v. t. als voorschreven, doordat het Hof heeft aangenomen, dat de verd. slechts dan niet strafbaar zou zijn indien hij als zeker mocht aannemen, dat de betrokken vrouw de leeftijd  van zestien jaar reeds had bereikt, hebbende het Hof hiermede van de verd. een aan zekerheid grenzende wetenschap omtrent de leeftijd  van die vrouw geëist, zulks ten onrechte, daar bij de verd. de schuld met betrekking tot bedoeld element van het telastegelegde feit reeds dan ontbreekt, indien hem, onder de gegeven omstandigheden, in redelijkheid er geen verwijt van kan worden gemaakt ten aanzien van bedoelde leeftijd  te hebben gedwaald;”

 

“S. althans v. t. als voorschreven, doordat het Hof het uiterlijk van de betrokken vrouw als dat van een vrouw die de leeftijd  van zestien jaar heeft bereikt of gepasseerd en haar gezegde, althans haar niet weerpreken deze leeftijd  gepasseerd te zijn, onvoldoende heeft geoordeeld voor een beroep op afwezigheid van schuld, hebbende althans het Hof deszelfs arrest niet naar de eisen der wet met redenen omkleed, door niet te motiveren waarom deze feiten zulk een beroep niet zouden kunnen dragen;”

 

“S. althans v. t. als voorschreven, doordat het Hof buiten beschouwing heeft gelaten de andere ter zake dienende omstandigheden, welke mede bij de verd. de overtuiging hebben gewekt en bij een redelijk denkend mens wel de overtuiging moesten, althans konden wekken, dat de betrokken vrouw de leeftijd  van zestien jaar reeds had overschreden, als bijv. de vraag wie aan de verd. de weg naar de stille plaats waar het telastegelegde feit gebeurde heeft gewezen, de gehele houding van deze en de andere mede tijdens het plegen van het feit aanwezige vrouw, al welk omstandigheden t. t.r.z. in eerste en tweede instantie zijn besproken en relevant zijn voor de beoordeling van het beroep van de verd. op afwezigheid van (alle) schuld, hebbende het Hof door deze omstandigheden buiten beschouwing te laten deszelfs arrest niet naar de eisen der wet met redenen omkleed”

;

Your ads will be inserted here by

Easy Plugin for AdSense.

Please go to the plugin admin page to
Paste your ad code OR
Suppress this ad slot.

Gehoord den A-G Van Oosten namens den P-G in zijn conclusie, strekkende tot enz.;

  1. dat bij het bestreden arrest ten laste van req. is bewezenverklaard:

“dat hij op 11 jan. 1958 te A. opzettelijk oneerbaar en met ontuchtige bedoelingen H. C. d. J., geboren 18 jan. 1943 aan haar borsten en haar buik ter hoogte van haar vrouwelijkheid heeft gevoeld”

;

dat het Hof vervolgens — onder meer — heeft overwogen:

“dat met betrekking tot de strafbaarheid van verd. door en namens deze is aangevoerd, dat bij verd. iedere schuld heeft ontbroken ten aanzien van de omstandigheid dat de getuige d. J. tijdens het plegen van het bewezen verklaarde feit de leeftijd  van zestien jaren nog niet had bereikt, en tot staving hiervan door en namens verd. is gesteld, dat deze getuige er uitzient als een vrouw, die de leeftijd  van zestien jaar reeds een of meer jaren is gepasseerd en dat bedoelde getuige desgevraagd een hogere leeftijd  dan vijftien jaar heeft opgegeven voordat verd. het bewezen verklaarde feit pleegde;

dat het bewezen verklaarde misdrijf blijkens de wettelijke omschrijving niet tot element heeft opzet of schuld met betrekking tot den leeftijd  van degeen, met wie de dader de ontuchtige handelingen pleegt, en derhalve slechts sprake zou kunnen zijn van niet-strafbaarheid in zover van verdachte, wanneer bij hem iedere schuld, hoe gering ook ten aanzien van dien leeftijd  zou hebben ontbroken;

dat dit medebrengt, dat verdachte slechts dan niet strafbaar zou zijn, indien hij als zeker mocht aannemen, dat zijn handeling niet strafbaar was, en dus met name in het onderhavige geval, dat de getuige d. J. den leeftijd  van zestien jaren reeds had bereikt;

dat verd. zulks niet zonder meer uit het beweerde voorkomen van deze getuige en uit de gestelde mededeling van die getuige omtrent haar leeftijd  mocht afleiden;

dat dus kan worden daargelaten, of het uiterlijk voorkomen van de getuige d. J. inderdaad was als van een vrouw, die de leeftijd  van zestien jaren reeds is gepasseerd, en ook, of deze getuige een hogeren leeftijd  heeft opgegeven dan zij had, hebbende getuige d. J. te dien aanzien verklaard, slechts naar haar leeftijd  te hebben laten raden en geen antwoord te hebben gegeven, toen een leeftijd  van achttien jaar werd genoemd;

dat dan ook niet aannemelijk is gemaakt, dat verd. als zeker mocht aannemen, dat de getuige d. J. reeds den leeftijd  van zestien jaren had bereikt en zijn beroep op afwezigheid van iedere schuld dus moet worden verworpen’, zijnde door den Hogen Raad in de derde alinea van deze overwegingen tussen ‘handeling’ en ‘strafbaar’ ingevoegd het woord ‘niet’, hetwelk kennelijk bij vergissing in ‘s Hofs arrest is uitgevallen;”

  1. omtrent de middelen:

dat het bewezenverklaarde misdrijf, strafbaar gesteld bij art. 247 Sr., blijkens de wettelijke omschrijving niet tot element heeft opzet of schuld met betrekking tot den leeftijd  van dengene, met wien de dader ontuchtige handelingen pleegt, doch uit deze omschrijving niet kan worden afgeleid, dat ten aanzien van dit strafbare feit de toepasselijkheid van het in ons strafrecht gehuldigde beginsel ‘geen straf zonder schuld’ zou zijn uitgesloten;

dat dan ook den verd., die aanvoert in dwaling te hebben verkeerd ten aanzien van den leeftijd  voormeld in het evengenoemde artikel, het beroep op afwezigheid van alle schuld met betrekking tot die dwaling niet kan worden ontzegd;

dat evenwel de vraag, of bij den dader van een strafbaar feit alle schuld in strafrechtelijken zin afwezig is, beantwoord moet worden in verband met den aard en de strekking van de strafbepaling, welker overtreding den verd. verweten wordt;

dat voor wat art. 247 Sr. betreft uit de wettelijke omschrijving van die bepaling blijkt, dat daarmede is beoogd personen beneden den leeftijd  van zestien jaren ten aanzien van misdrijven tegen de zeden een zo doeltreffend mogelijke strafrechtelijke bescherming te doen geworden;

dat hieruit volgt, dat het meergenoemde art. 247 ook de strekking heeft deze jeugdige personen te beschermen tegen verleiding, die mede van hen zelf kan uitgaan;

dat blijkens het bestreden arrest req. zijn beroep op afwezigheid van alle schuld heeft gestaafd met de bewering, dat de getuige d. J. er uitziet als een vrouw, die den leeftijd  van zestien jaar reeds een of meer jaren is gepasseerd, en dat deze getuige, voordat hij het bewezenverklaarde feit pleegde, desgevraagd een hogeren leeftijd  dan vijftien jaar heeft opgegeven;

dat, gelet op de bescherming welke als voormeld bepaaldelijk art. 247 Sr. beoogt te geven aan een persoon, die den leeftijd  van zestien jaren (lees: nog niet (Red.) heeft bereikt, het doel van deze strafbepaling zou worden gemist, indien een verweer als hoger weergegeven haar toepassing zou vermogen uit te sluiten;

dat derhalve, wat er zij van de in het aangevallen arrest vervatte overwegingen, het Hof ten aanzien van de strafbaarheid van req. tot een juiste beslissing is gekomen, welke vruchteloos door de voorgedragen middelen wordt bestreden;

Verwerpt het beroep.

Conclusie

 

A-G Mr. Van Oosten:

In deze zaak kom ik tot dezelfde conclusie als die, welke heden door mij genomen is in de zaak van H. V.d. V., NJ  1959 , no. 103. De gronden, waarop mijn conclusie berust, zijn, mutatis mutandis, gelijk aan die, welke in de zaak — v. d. V. ontwikkeld zijn.

Ik concludeer mitsdien tot verwerping van het cassatieberoep.