HR 23-10-1992, NJ 1999, 813 Centraal Ziekenfonds/Van der Velden

Your ads will be inserted here by

Easy Plugin for AdSense.

Please go to the plugin admin page to
Paste your ad code OR
Suppress this ad slot.

ARR.-RECHTBANK LEEUWARDEN

19 februari 1999

(Mrs. Vrieze, Olthuis, Keur)

Prg 1999, 5347
PRG 1999, 5347

Regeling

Rv (oud) art. 29

Essentie

Wraking. Partijdig na eerder gegeven voorlopige voorziening?

Wraking / partijdig na eerder gegeven voorlopige voorziening?

Samenvatting

Ondanks het uitgangspunt van onafhankelijkheid en onbevooroordeeldheid van de rechter kan er objectieve rechtvaardiging voor twijfel aan onpartijdigheid bestaan, wanneer de rechter in een voorstadium over dezelfde vraag te oordelen heeft gehad als in de hoofdzaak.

Zulks aangenomen vanwege het inhoudelijk oordeel en daarvoor gegeven overwegingen van de kantonrechter die er bij zijn beoordeling van de gevraagde voorlopige voorziening (ontruiming) naar heeft gestreefd een zo betrouwbaar mogelijke prognose te geven van de uitkomst van de bodemprocedure (beëindiging huurovereenkomst).

Tekst

Verzoek J.C.H. Robroek, te Sneek, gemachtigde mr. P.R. Tjallema.

Rechtbank:

Rechtsoverwegingen

1

De rechtbank stelt voorop dat van de kantonrechter als onafhankelijk en uitsluitend professioneel bij de zaak betrokken rechter een eerlijke en onbevooroordeelde afwikkeling kan worden verwacht van de zaken die hij behandelt. Uitgegaan moet derhalve worden van de subjectieve onpartijdigheid van de kantonrechter.

2

Een rechter kan evenwel worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden op grond waarvan kan worden gevreesd dat geen sprake meer is van rechterlijke onpartijdigheid. Daarbij kan de uiterlijke schijn beslissend zijn, maar ook dan moet er een objectieve rechtvaardiging zijn voor twijfel aan de partijdigheid van de rechter.

3

Your ads will be inserted here by

Easy Plugin for AdSense.

Please go to the plugin admin page to
Paste your ad code OR
Suppress this ad slot.

Robroek baseert zijn verzoek tot wraking van mr. X in deze tegen hem als huurder van een woning aanhangig gemaakte en tot ontbinding van de huurovereenkomst strekkende bodemprocedure niet op enige persoonlijke vooringenomenheid, maar stelt dat mr. X in de eerdere voorlopige voorziening waarin reeds ontruiming werd gevorderd, bij vonnis van 9 december 1998 (rolnummer 57679/CV EXPL 98–1035) een voor Robroek ongunstige beslissing heeft genomen die hij heeft gebaseerd op een prognose van de uitkomst in de — thans aanhangige — bodemprocedure.

4

De rechtbank neemt als uitgangspunt dat van een rechter mag worden verwacht dat hij onafhankelijk en onbevooroordeeld zaken behandelt waarin partijen betrokken zijn die hem al eerder een oordeel vroegen of waarin geschilpunten om een oplossing vragen waarover hij al eens een oordeel heeft geveld. In een geval waarin dezelfde partijen hem echter een zelfde geschilpunt voorleggen, kan dit teveel gevraagd zijn, althans in de ogen van het publiek.

Uit een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 24 mei 1989 in de zaak Hauschildt tegen Denemarken (NJ 1990, 627) blijkt dat er een objectieve rechtvaardiging kan bestaan voor twijfel aan de onpartijdigheid van de rechter, wanneer de rechter in een voorstadium over dezelfde vraag te oordelen heeft gehad als in de hoofdzaak, met als gevolg dat in een dergelijk geval niet is voldaan aan de eisen die in art. 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en Fundamentele Vrijheden aan een eerlijk proces worden gesteld.

5

De rechtbank stelt vast dat de kantonrechter bij zijn beoordeling van de gevraagde voorlopige voorziening, waartegen geen hoger beroep kan worden ingesteld, er — begrijpelijk — naar heeft gestreefd, een zo betrouwbaar mogelijke prognose te geven van de uitkomst van de bodemprocedure. De rechtbank verwijst naar de volgende in de voorlopige voorziening gegeven rechtsoverwegingen:

3.4.2

Gezien het definitieve karakter van de door Patrimonium gevorderde voorlopige voorziening — immers ontruiming van de woning betekent vervolgens sloop van de woning, zodat Robroek daar nooit meer zal kunnen terugkeren — dient in het kader van dit geschil in voldoende mate waarschijnlijk te zijn, dat in een bodemprocedure tot beëindiging van de huurovereenkomst wordt beslist.

(…)

3.4.4

Nu aannemelijk is, dat de huurovereenkomst in een bodemprocedure op grond van de vaststaande tekortkoming aan de zijde van Robroek zal worden ontbonden en Patrimonium een spoedeisend belang heeft, zal de kantonrechter de vorderingen van Patrimonium toewijzen, met dien verstande (…)’.

6

Door dit inhoudelijk oordeel van de kantonrechter valt naar het oordeel van de rechtbank te vrezen dat de kantonrechter zich daarvan in de bodemprocedure niet dan met moeite zal kunnen losmaken. Nu voorts niet gesteld of gebleken is dat in de bodemprocedure nieuwe argumenten zijn aangevoerd, moet in een geval als het onderhavige worden geoordeeld dat er bij de rechtzoekende een objectief gerechtvaardigde vrees kan bestaan dat de kantonrechter zich — vanwege de reeds door hem getroffen voorlopige voorziening en de daarvoor gegeven overwegingen — niet vrij zal achten om in de bodemprocedure anders te oordelen dan hij in het kader van de beoordeling van de voorlopige voorziening heeft gedaan.

7

De rechtbank komt tot de slotsom dat het verzoek tot wraking moet worden toegewezen.

(enz.)