Your ads will be inserted here by
Easy Plugin for AdSense.
Please go to the plugin admin page to
Paste your ad code OR
Suppress this ad slot.
NJ 1999 , 98
HOGE RAAD
29 mei 1998, nr. 16.588, C97/067
(Mrs. Snijders, Mijnssen, Neleman, Heemskerk, Jansen; A-G Hartkamp; m.nt. JBMV)
RvdW 1998, 114
m.nt. JBMV
RVDW 1998, 114
Regeling
BW art. 6:74, 162, 217; Rv (oud) art. 192
Essentie
Verplichtingen voortvloeiend uit feitelijk samenwerkingsverband.
De vraag in hoeverre partijen — die zich met het oog op hun overeenkomsten met derden feitelijk in een zekere samenwerking begeven — geacht moeten worden ook onderling een overeenkomst te hebben gesloten kan slechts worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval. Een feitelijke samenwerking die zich hierdoor kenmerkt dat één van de betrokkenen zijn werkzaamheden slechts kan verrichten indien de ander zijn contractuele verplichting jegens zijn wederpartij nakomt, zal in beginsel meebrengen dat die ander — op grond van hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt — jegens eerstgenoemde gehouden is die contractuele verplichting na te komen.
Verplichtingen voortvloeiend uit feitelijk samenwerkingsverband
Samenvatting
Tijdens uitvoer van een bouwplan bestaande uit 44 luxe villa’s vindt een bespreking plaats tussen de ontwikkelaar van het plan en een verkoopster van serres (‘zonneranda’s’) over een alternatieve aanbieding voor de kopers van de woningen, bestaande uit een door deze verkoopster te leveren en aan te brengen zonneranda op het terras van de woningen. Deze bespreking heeft erin geresulteerd dat de verkoopster tien zonneranda’s rechtstreeks aan kopers van de woningen heeft verkocht en vervolgens heeft aangebracht, nadat de ontwikkelaar bij deze woningen ten behoeve van de zonneranda’s een aantal bouwkundige aanpassingen heeft uitgevoerd. Verkoopster vordert in dit geding schadevergoeding van de ontwikkelaar op grond van wanprestatie dan wel onrechtmatige daad, aanvoerende dat de uitgevoerde bouwkundige aanpassingen gebreken vertoonden waardoor de plaatsing van de zonneran da’s werd belemmerd.
De vraag in hoeverre twee partijen, die met het oog op hun overeenkomsten met derden ter zake van door hen te bouwen voorzieningen zich feitelijk in een zekere mate van samenwerking begeven, geacht moeten worden ook onderling een overeenkomst te hebben gesloten, kan slechts worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval, waarvan de waardering in belangrijke mate feitelijk van aard is.
Ofschoon tussen partijen geen overeenkomst bestaat, is wel sprake van een feitelijke samenwerking, die onder meer hierdoor wordt gekenmerkt dat de verkoopster haar werkzaamheden slechts kon verrichten indien bepaalde door ontwikkelaar aan te brengen bouwkundige aanpassingen aan bepaalde haar bekende eisen voldeden. Een zodanige feitelijke samenwerking zal in beginsel meebrengen dat de ontwikkelaar niet alleen jegens zijn contractuele wederpartijen — de kopers van de woningen — maar ook op grond van hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt jegens de verkoopster gehouden is de aanpassingen deugdelijk uit te voeren, waaruit voortvloeit dat hij in geval van niet-nakoming van deze verplichting de door de verkoopster dientengevolge geleden schade dient te vergoeden.
Partijen
Mooijman Interieur B.V., te Beverwijk, eiseres tot cassatie, adv. mr. E. van Staden ten Brink,
tegen
Bouwbedrijf Netjes B.V., te Amstelveen, verweerster in cassatie, adv. mr. R.A.A. Duk.
Tekst
Hof:
4 Behandeling van de overige grieven
4.1
Het hof leest de door Mooyman geformuleerde grieven, in onderlinge samenhang bezien, aldus dat Mooyman daarmee beoogt om het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen. De stelling van Netjes, dat het door de rechtbank onder 4 van het vonnis overwogene zou vaststaan nu daartegen geen afzonderlijke grief is gericht, wordt verworpen. Blijkens de daarop gegeven toelichting is grief 3 immers mede gericht tegen overweging 4 van het vonnis.
4.2
De grieven I, III en IV stellen de vraag aan de orde of Netjes jegens Mooyman aansprakelijk is voor de schade die Mooyman heeft geleden doordat de door Netjes getroffen voorzieningen ten behoeve van de door Mooyman geplaatste ‘zonneranda’s’ aanvankelijk niet deugden.
4.3
Mooyman betoogt primair dat Netjes contractueel jegens haar verplicht was om ervoor te zorgen dat de desbetreffende voorzieningen in orde waren. Partijen hadden immers een samenwerkingsverband terzake van de te plaatsen zonneranda’s met elkaar gesloten en uit hoofde van dat verband was Netjes niet alleen jegens de kopers maar ook jegens Mooyman tot het treffen van — goede — voorzieningen verplicht.
4.4
Dit betoog gaat niet op. Het enkele feit dat Netjes zich bereid heeft getoond om brochures van Mooyman in haar showroom neer te leggen om aldus de aspirant-kopers van de villa’s op de mogelijkheid van de aanbouw van een zonneranda te attenderen, betekent niet dat zij met Mooyman een samenwerkingsverband is aangegaan waarbij zij zich jegens Mooyman heeft verplicht om ervoor te zorgen dat de bouwkundige voorzieningen zodanig waren dat die zonneranda’s probleemloos geplaatst konden worden.
4.5
Ook indien Netjes bij het treffen van de vier specifieke voorzieningen ten behoeve van de plaatsing van de zonneranda’s bij de desbetreffende villa’s die in overweging 1 sub c, vierde gedachtenstreepje, van het vonnis waarvan beroep zijn opgesomd, gebruik zou hebben gemaakt van een door Mooyman verschafte tekening, impliceert zulks niet dat Netjes zich jegens Mooyman tot het treffen van die voorzieningen heeft verbonden.
4.6
Mooyman heeft geen andere feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat Netjes zich niet alleen tegenover de kopers, maar ook tegenover haar heeft verplicht om die voorzieningen te treffen. Met name kan uit de door haar bij repliek (onder E7) overgelegde brief van Netjes van 18 juli 1991 niet worden afgeleid dat Netjes en Mooyman een samenwerkingsverband met elkaar zijn aangegaan waaruit voor beide partijen rechten en plichten voortvloeien. Dit betekent dat de vordering tot betaling van schadevergoeding wegens wanprestatie niet kan slagen. Het door Mooyman gedane beroep op de redelijkheid en billijkheid kan haar, bij gebreke van enige toelichting of onderbouwing, niet baten.
4.7
Het enkele feit dat Mooyman schade heeft geleden doordat één van de door Netjes getroffen voorzieningen (de verlengde spouwmuur) aanvankelijk niet deugde, impliceert voorts niet dat Netjes onrechtmatig jegens Mooyman heeft gehandeld en uit dien hoofde aansprakelijk is.
4.8
Mooyman voert, ter adstructie van haar standpunt dat wel degelijk sprake is van onrechtmatige schadetoebrenging, nog aan dat Netjes een bijzondere zorgplicht jegens haar had nu Netjes Mooyman bij het project heeft betrokken, Netjes bij Mooyman de verwachting heeft gewekt dat zij zonder problemen met haar zonneranda’s aan de slag kon gaan en Mooyman ervan uit mocht gaan dat Netjes deugdelijk werk zou hebben verricht.
4.9
Ook dit betoog gaat echter niet op. Hoewel zonder meer aangenomen kan worden dat Mooyman teleurgesteld is in haar verwachtingen met betrekking tot de plaatsing van de zonneranda’s bij de onderhavige villa’s, betekent dit niet dat Mooyman de door haar geleden schade op Netjes kan afwentelen. Uit hetgeen met betrekking tot de tussen partijen bestaande relatie is gebleken, valt met name niet af te leiden dat op Netjes een speciale zorgplicht rustte om Mooyman te behoeden voor schade door vertraging.
4.10
Nu het hof van oordeel is dat Netjes niet voor de schade van Mooyman aansprakelijk is, zijn er geen termen om een deskundige te benoemen teneinde die schade te begroten. Het daartoe strekkend verzoek wordt derhalve afgewezen.
4.11
Mooyman heeft in hoger beroep nog aangeboden al haar stellingen te bewijzen. Zij biedt aan de kopers van de serres en voorts J. de Wit, B. van der Zandt en G.G.M. Mooyman als getuigen te doen horen. Mooyman verzuimt echter haar bewijsaanbod te specificeren, zodat aan dit aanbod, als zijnde te vaag, voorbij zal worden gegaan.
4.12
Een en ander leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet kan slagen.
(enz.)
Cassatiemiddel:
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan niet-inachtneming nietigheid medebrengt, doordat het Hof bij arrest onder rolnummer 411/94 gewezen en uitgesproken op 7 november 1996, op het door Mooijman tegen het vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam d.d. 12 januari 1994 ingesteld hoger beroep en de tegen dat vonnis aangevoerde grieven heeft overwogen en beslist, gelijk in ’s Hofs arrest vermeld — hier als herhaald en ingelast te beschouwen —,
ten onrechte om één of meer van de navolgende — zonodig in onderling verband en samenhang te beschouwen — redenen.
1 Feiten
1.1
In de onderhavige zaak gaat het om de bouw van zgn. zonneserres aan woonhuizen (villa’s), en de in verband met die aanbouw al dan niet, dan wel niet naar behoren, resp. niet tijdig getroffen voorzieningen.
Verweerster in cassatie, Netjes, is aannemer van de bouw van de betreffende villa’s. Eiseres tot cassatie, Mooijman, is ontwerper, leverancier en bouwer van de zgn. (zonne‑)serres, ook wel: zonneranda’s genaamd.
1.2
Tussen partijen is besproken, dat Mooijman aan de kopers van de door Netjes te bouwen, resp. in aanbouw zijnde, villa’s zonneserres aan zou (kunnen) bieden en daaromtrent evt. rechtstreeks met die kopers zou kunnen contracteren. Mooijman heeft ten processe gesteld (zie Repliek no 4.4) dat Netjes in en aan de villa’s, waar de door Mooijman te bouwen serres zouden komen, zou zorgdragen voor de nodige voorzieningen, die het mogelijk zouden maken, dat de serre’s zonder problemen geplaatst konden worden.
1.3
Meer specifiek heeft Mooijman gesteld, dat zij in oktober 1990 met Netjes uitdrukkelijk had besproken en door Netjes was geaccordeerd:
I
dat in de scheidingsmuur een spouwmuur van 330 cm en op speciale hoogte vervaardigd diende te worden en ook een spouw-isolatie diende te worden aangebracht,
II
het vloerverwarmingsunit-optie, door Mooijman te leveren, zou worden geplaatst in de garage naast de serremuur i.v.m. de daar te plaatsen radiator voor aansluiting van het water voor het unitvloerverwarmingssysteem.
III
Hoogte en breedte aansluiting loodslabben. Tijdens de bouw door Netjes aan te brengen muuraansluiting dak.
IV
Hoogte vloerplaat serre —/— 60 mm Ý peilvloer woonkamer i.v.m. vloerverwarming.
1.4
Mooijman heeft ten processe gesteld (zie b.v. Repliek sub 4.10) dat Netjes bij haar bouwwerkzaamheden ‘afweek van de uitgangspunten zoals genomen om vochtvormingsproblemen te voorkomen’ en dat zij met name constateerde, dat de scheidingsmuur door Netjes niet als spouwmuur werd uitgevoerd. Zij heeft voorts gesteld (zie Repliek sub 4.14) dat de eerstgeplaatste serre al bij de eerste regenbui onder water werd gezet door optrekkend vocht, omdat de scheidingsmuren geen (geplande) spouwmuren waren, doch dat de muren op de vloerplaat waren geplaatst, waardoor, enerzijds door capillaire werking van de muren, en anderzijds door de lekkende muren tot op 40 cm het vocht naar boven trok.
1.5
Bij Memorie van Grieven heeft Mooijman gesteld — zie sub 7.4 — dat besprekingen tussen partijen erin hebben geresulteerd dat een samenwerking tussen partijen tot stand is gekomen, waarbij o.m.
—
de oorspronkelijke tekeningen van Netjes zijn aangepast, waarbij met name ook aanpassingen zijn opgenomen ter voorkoming van koude-bruggen, vocht en lekkageproblemen en problemen met ventilatie en verwarming.
—
Netjes het door haar bij plaatsing van een serre te verrichten meerwerk rechtstreeks aan de kopers zou doorberekenen en dat Mooijman de door haar verkochte serres rechtstreeks aan de kopers in rekening zou brengen.
—
dat de prijsstelling door Mooijman van de serres (mede) gebaseerd was op de door Netjes verzorgde, resp. te verzorgen bouwkundige voorzieningen, die een ongestoorde plaatsing van de serres inhield.
1.6
Bij Memorie van Grieven heeft Mooijman (sub 7.6) gesteld geconstateerd te hebben, dat Netjes zich niet aan de aangepaste tekeningen en de afspraken hield; dat zij Netjes daarvoor herhaaldelijk en schriftelijk had gewaarschuwd, doch dat Netjes (MvG sub 7.7) de door haar te verrichten werkzaamheden en aanpassingen voldoende vond om mogelijke problemen in de toekomst te voorkomen.
1.7
Stellende dat desondanks ernstige problemen m.b.t. de serres zijn ontstaan, dat Netjes slechts een gedeelte van die problemen heeft verholpen en Mooijman genoodzaakt is geweest zelf nog werkzaamheden terzake te verrichten, stellende voorts dat Netjes gehouden is de daardoor geleden schade — en aanvullende schade — aan haar te vergoeden op grond van wanprestatie dan wel onrechtmatige daad, heeft Mooijman de onderhavige procedure aangespannen.
1.8
Netjes heeft aldus verweer gevoerd, dat zij, ten behoeve van evt. door Mooijman te bouwen serres, zich tegenover de kopers (en niet tegenover Mooijman) heeft verbonden tot vier met name genoemde voorzieningen:
—
het verlengen van de tuinmuur aan de zijkant van het terras van 3 m tot 3.30 m;
—
het uitvoeren van deze muur in dubbel halfsteen met daartussen een noppenfolie;
—
het storten van de terrasvloer op isolatie;
—
het aanbrengen van een loodslabbe in de achtergevel ten behoeve van een waterdichte aansluiting van het dak van het terras
dat zij zich op juiste wijze tegenover de kopers van haar verplichtingen heeft gekweten (zij het t.a.v. de isolatie in de tuinmuur slechts nadat was gebleken dat het door Netjes gebouwde niet voldeed) en dat zij terzake ten opzichte van Mooijman niet aansprakelijk was uit hoofde van wanprestatie of uit hoofde van onrechtmatige daad.
1.9
Het Hof heeft in het arrest a quo de vordering afgewezen, onder motivering, dat van een samenwerkingsverband, waarbij Netjes zich jegens Mooijman heeft verplicht om ervoor te zorgen, dat de bouwkundige voorzieningen zodanig waren dat de serres probleemloos geplaatst konden worden, geen sprake was, en dat evenmin kan worden aangenomen dat Netjes onrechtmatig jegens Mooijman heeft gehandeld en uit dien hoofde aansprakelijk is voor de door Mooijman geleden schade.
2 Klachten/wanprestatie
2.1
In de rov. 4.4/4.5/4.6 heeft het Hof overwogen dat ‘het enkele feit, dat Netjes zich bereid heeft getoond om brochures van Mooijman in haar showroom neer te leggen om aldus de aspirant-kopers van de villa’s op de mogelijkheid van de aanbouw van een zonneranda te attenderen’ niet betekent dat zij met Mooijman een samenwerkingsverband is aangegaan waarbij zij zich jegens Mooijman heeft verplicht om ervoor te zorgen dat de bouwkundige voorzieningen zodanig waren dat die zonneranda’s probleemloos geplaatst konden worden. In rov. 4.5 dat (kort gezegd) zulks ook niet het geval was, indien Netjes bij het treffen van de ‘vier specifieke voorzieningen’ gebruik zou hebben gemaakt van een door Mooijman verschafte tekening en dat Mooijman geen andere feiten en omstandigheden heeft aangevoerd, waaruit zou kunnen blijken dat Netjes zich niet alleen tegenover de kopers, maar ook tegenover haar heeft verplicht om die voorzieningen te treffen.
Aldus heeft het Hof een onbegrijpelijke beslissing gegeven en zijn oordeel op dit punt niet voldoende, naar de eis der wet, met redenen omkleed. Mooijman heeft haar vordering niet alléén gebaseerd op de bereidheid van Netjes folders neer te leggen en het feit, dat Netjes gebruik heeft gemaakt van een door Mooijman verschafte tekening. Mooijman heeft — gedetailleerd en nauwkeurig en overeenkomstig hetgeen hiervoor is weergegeven in de onderdelen 1.3, 1.4 en 1.5 — gesteld, dat tussen Mooijman en Netjes specifieke afspraken zijn gemaakt omtrent datgene wat Netjes zou verrichten aan en rond de woningen, waarvan de kopers opteerden voor een zonne-serre, welke geenszins beperkt bleven tot de vier specifieke voorzieningen, t.a.w. Netjes de toezegging beliefde te erkennen.
2.2
Voorzover het Hof tevens van oordeel was, dat uit die, door Mooijman gestelde feiten, evenmin zou kunnen volgen, dat Netjes zich niet alleen tegenover de kopers, maar ook tegenover Mooijman heeft verplicht om de bewuste voorzieningen te treffen, getuigt ’s Hofs arrest hetzij van een onjuiste rechtsopvatting, hetzij is het Hof in gebreke gebleven zijn arrest zodanig te motiveren, dat begrijpelijk is/wordt, waarom van een dergelijke verplichting geen sprake zou zijn en waarom met name Mooijman, uitgaande van de door haar gestelde met Netjes in dit verband gemaakte afspraken, er niet vanuit mocht gaan, resp. erop mocht vertrouwen, dat Netjes zich ook tegenover haar verplichtte de betreffende voorzieningen te treffen. Met name ook de stelling van Mooijman:
dat de prijsstelling door Mooijman van de serres (mede) gebaseerd was op de door Netjes verzorgde bouwkundige voorzieningen, die een ongestoorde plaatsing van de serres inhield
impliceert het — zakelijke en financiële — belang, dat ook voor Mooijman verbonden was aan een correcte uitvoering door Netjes van de werkzaamheden waaromtrent tussen partijen afspraken waren gemaakt, althans welke door Netjes waren toegezegd. Ook het feit van de door Mooijman geleden schade (waarvan ook het Hof in rov. 4.9 uitgaat, althans welke gesteld en in het midden gebleven is en waarvan dus in cassatie moet worden uitgegaan) en de aard van de door Mooijman gestelde afspraken (welke ten doel hadden bepaalde voorziene bouwkundige werkzaamheden op elkaar af te stemmen, uit welke situatie van nature volgt, dat niet‑ of niet behoorlijke nakoming door één of meer van de partijen als vanzelfsprekend zal (althans geredelijk kan) leiden tot schade voor de andere(n)) geeft bepaald geen aanleiding er vanuit te gaan, dat Mooijman en Netjes met hun afspraken beoogden de door Netjes toegezegde werkzaamheden slechts vrijblijvend te concretiseren, in dier voege, dat Netjes zich niet ten opzichte van Mooijman verbond de bewuste werkzaamheden tijdig en op juiste wijze uit te voeren, maar dat Netjes — voorzover het Mooijman betrof — het treffen van de voorzieningen naar believen — en zonder enig civielrechtelijk gevolg — achterwege kon laten en dat ook de wijze waarop Netjes de betreffende werkzaamheden uitvoerde, alsmede de kwaliteit daarvan, geen inzet zou kunnen vormen van een schadevergoedingsactie van Mooijman tegen Netjes.
Het vorenstaande geldt trouwens ook, indien men alleen de vier specifieke voorzieningen beschouwt, t.a.w. Netjes haar toezegging heeft erkend.
2.3
In rov. 4.6 overweegt het Hof nog, dat uit de brief van Netjes aan Mooijman d.d. 18 juli 1991 niet kan worden afgeleid dat Netjes en Mooijman een samenwerkingsverband met elkaar zijn aangegaan, waaruit voor beide partijen rechten en plichten voortvloeien. Indien moet worden aangenomen, dat het Hof dat als voorwaarde heeft gesteld voor het slagen van Mooijman’s eis tot schadevergoeding, geeft ’s Hofs arrest ook daarom en te dezer plaatse blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Voor toewijsbaarheid van de door Mooijman te dezen ingestelde schadevergoedingsvordering is immers geenszins noodzakelijk dat blijkt van een samenwerkingsverband ‘waaruit voor beide partijen rechten en plichten voortvloeien’; denkbaar is immers alleszins, dat Netjes zich bij zgn. eenzijdige overeenkomst t.o.v. Mooijman verbond de ten processe bedoelde werkzaamheden uit te voeren, terwijl ook dan wanprestatie Netjes tot vergoeding van de schade ten gevolge van dien verplicht, althans kan verplichten.
2.4
Het Hof gaat er kennelijk vanuit, dat de rechten en verplichtingen (uitsluitend) bestonden tussen Netjes en de kopers van de villa’s enerzijds, Mooijman en de kopers van zonne-serres anderzijds. Ook indien men daar vanuit gaat, sluit zulks niet uit, dat de tussen Netjes en de kopers gemaakte afspraken tevens impliceren — mede gelet op hetgeen Mooijman ten processe heeft gesteld omtrent de rechtstreekse afspraken tussen Mooijman en Netjes omtrent de door Netjes aan te brengen voorzieningen en de belangen van Mooijman bij richtige en tijdige uitvoering daarvan door Netjes — dat, naar de bedoeling van partijen, óók Mooijman het recht heeft de bedoelde prestatie van Netjes te vorderen, dan wel op andere wijze een beroep op de tussen Netjes en de kopers vigerende overeenkomst te doen, indien en zodra Mooijman daarmede accordeert (b.v. door zich t.o.v. dezelfde kopers te verplichten een serre te plaatsen, tegen prijzen die, naar Mooijman heeft gesteld, gebaseerd waren op richtige en tijdige uitvoering van de door Netjes toegezegde werkzaamheden). Het Hof had, uiteraard binnen het raam van hetgeen door Mooijman ten processe was gesteld, zich — zonodig ambtshalve — ook een oordeel behoren te vormen omtrent de toewijsbaarheid van de aldus gefundeerde vordering.
2.5
Ook afgezien daarvan is ’s Hofs arrest rechtens onjuist en vertoont een onmiskenbare leemte. Wie, zoals in casu Netjes, in het kader van de (aan‑)bouw van een serie villa’s, aan een ander bedrijf, dat eveneens (aan‑)bouwwerkzaamheden aan die villa’s heeft te doen, in casu Mooijman, de toezegging doet bepaalde werkzaamheden te zullen verrichten in verband met de door dat andere bedrijf aan, in of op het gebouwde te verrichten werkzaamheden, is bij en wegens het niet, niet tijdig, dan wel niet behoorlijk nakomen van de bedoelde toezegging aansprakelijk voor de dientengevolge door dat andere bedrijf geleden en te lijden schade, kan daarvoor althans aansprakelijk zijn. Dat geldt ook, indien een rechtstreekse contractuele band tussen het ene en het andere bedrijf ontbreekt, althans indien — en bezien tegen de achtergrond dat — beide ondernemingen zich contractueel hebben verplicht tot het verrichten van werkzaamheden, resp. het leveren van zaken, tegenover dezelfde derde.
2.6
In het kader van (één van) de rechtsverhoudingen, gelijk geschetst in de voorgaande onderdelen 2.1–2.5 speelt de redelijkheid en billijkheid wel degelijk een rol, kan althans een rol spelen, zodat het Hof eveneens ten onrechte overweegt, dat het beroep daarop Mooijman bij gebreke van enige toelichting of onderbouwing niet kan baten, omdat het Hof het beroep daarop had dienen te beoordelen tegen de achtergrond — althans in het kader — van één van de vorenstaande, in de onderdelen 2.1‑ 2.5 door het Hof ten onrechte niet aanvaarde, althans niet onderzochte rechtsverhoudingen.
3 Klachten/onrechtmatige daad
3.1
In rov. 4.7 overweegt het Hof dat het enkele feit, dat Mooijman te dezen schade heeft geleden doordat één van door Netjes getroffen voorzieningen (de verlengde spouwmuur) aanvankelijk niet deugde, niet impliceert, dat Netjes onrechtmatig jegens Mooijman heeft gehandeld en uit dien hoofde aansprakelijk is.
Ook deze invalshoek van het Hof is — tegenover hetgeen Mooijman ten processe heeft gesteld — veel te beperkt en (derhalve) onbegrijpelijk. Het gaat niet alleen om de betreffende spouwmuur; kortheidshalve verwijst Mooijman naar hetgeen hij hiervoor sub 1.2–1.7 heeft gesteld.
3.2
In rov. 4.8/4.9 overweegt het Hof dat van een bijzondere zorgplicht van Netjes ten opzichte van Mooijman geen sprake is en wijst het Hof ook de vordering voorzover gebaseerd op onrechtmatige daad af.
In de rov. 4.7/4.8 en 4.9 miskent het Hof evenwel, dat een aannemer in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid handelt (althans kan handelen) door eerst een andere leverancier/aannemer te bewegen aan diens potentiële afnemers een bepaald werk tegen een bepaalde prijs te offreren, door aan die andere leverancier/aannemer toe te zeggen, althans in het vooruitzicht te stellen, dat bepaalde daarvoor noodzakelijke resp. nuttige werkzaamheden/voorzieningen door hem zullen worden verricht (althans door die werkzaamheden/voorzieningen in het vooruitzicht te stellen, welk vooruitzicht mede het door de andere leverancier/aannemer gedane aanbod, dan wel de bedongen prijs bepaalt) en later — nadat de andere leverancier/aannemer zich contractueel tot zijn levering/werkzaamheden heeft verbonden — die toegezegde werkzaamheden niet, niet tijdig of niet behoorlijk uit te voeren, op welke grond de bewuste aannemer, in casu Netjes, wel degelijk schadeplichtig tegenover de andere aannemer/leverancier kan worden gehouden.
3.3
Ingeval het Hof het sub 3.2 bedoelde niet mocht hebben miskend, heeft het Hof onvoldoende gemotiveerd, waarom het Hof niettemin van oordeel was, dat te dezen geen sprake was van een bijzondere zorgplicht, van onrechtmatige schadetoebrenging, en alleen van (Mooijman kennelijk geen aanspraak jegens Netjes op schadevergoeding gevende) teleurgestelde verwachtingen, zeker onder de ten processe door het Hof als standpunt van Mooijman gereleveerde (en niet gefalsifieerde) omstandigheden dat Netjes Mooijman bij het project heeft betrokken, Netjes bij Mooijman de verwachting heeft gewekt, dat zij zonder problemen met haar zonneranda’s aan de slag kon gaan en Mooijman ervan uit mocht gaan, dat Netjes deugdelijk werk zou hebben verricht.
3.4
Onbegrijpelijk is nog, dat het Hof aan het slot van rov. 4.9 alleen ‘schade door vertraging’ releveert, aangezien uit de stellingen van Mooijman ten processe (vgl. b.v. pl.n. namens Mooijman in prima sub 7.5) dat de door Mooijman gevorderde schade geenszins daartoe beperkt was.
4 Klachten/bewijsaanbod
Sub 4.11 heeft het Hof overwogen, dat Mooijman verzuimde haar bewijsaanbod te specificeren, zodat aan dit aanbod, ‘als zijnde’ te vaag, voorbij zal worden gegaan.
Mooijman heeft getuigen die zij wilde doen horen, met name genoemd. Voorzover het Hof de eis heeft willen stellen, dat Mooijman ook nog had moeten aangeven wat iedere getuige terzake zou kunnen verklaren, heeft het Hof een eis gesteld die geen steun vindt in het recht.
Indien het Hof heeft willen aangeven dat Mooijman in het algemeen had moeten aangeven wat hij had willen bewijzen, vergt ’s Hofs arrest echter nadere motivering, aangezien dat uit hetgeen ten processe over en weer, meer speciaal door Mooijman, is gesteld volstrekt duidelijk is: de inhoud en de reikwijdte van de tussen Mooijman en Netjes gemaakte afspraken en de wijze waarop, resp. de mate waarin Netjes de betrokken afspraken al dan niet is nagekomen en in hoeverre zij haar toezeggingen niet, niet tijdig of niet behoorlijk was nagekomen. Deze grondslag van Mooijman’s vordering volgt zo duidelijk uit het door haar gestelde, dat het het Hof niet, althans niet zonder nadere redengeving, vrijstond daaraan, zonder enige nadere motivatie, voorbij te gaan, mede omdat ten processe geen bewijslevering, ook niet in eerste aanleg, had plaatsgevonden en ook daarom in redelijkheid geen misverstand mogelijk kon zijn over hetgeen Mooijman terzake wilde bewijzen.
Hoge Raad:
1 Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie — verder te noemen: Mooijman — heeft bij exploit van 2 oktober 1992 verweerster in cassatie — verder te noemen: Netjes — gedagvaard voor de Rechtbank te Amsterdam en gevorderd Netjes te veroordelen om aan Mooijman te betalen ƒ 110 153,35 vermeerderd met de wettelijke rente over ƒ 105 153,35 vanaf februari 1992.
Netjes heeft de vordering bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 12 januari 1994 de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft Mooijman hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 7 november 1996 heeft het Hof het bestreden vonnis bekrachtigd.
(…)
2 Het geding in cassatie
(…)
3 Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
i
Omstreeks 1990 heeft Netjes het door haar ontwikkelde bouwplan ‘Villa Nova’ te Amstelveen, bestaande uit 44 luxe villa’s, in uitvoering genomen.
ii
Tijdens de bouw heeft in oktober 1990 op het kantoor van Netjes tussen partijen een bespreking plaatsgevonden over een alternatieve aanbieding voor de kopers, bestaande uit een door Mooijman te leveren en aan te brengen serre (‘zonneranda’) op het terras van de woningen.
iii
Deze bespreking heeft erin geresulteerd dat:
a
Netjes brochures voor de zonneranda’s van Mooijman ten behoeve van kopers in haar showroom heeft neergelegd;
b
Mooijman de voor de zonneranda’s benodigde bouwvergunningen heeft aangevraagd en verkregen op basis van een bestaande doch door haar aangepaste tekening van Netjes;
c
Mooijman 10 zonneranda’s rechtstreeks aan kopers van de woningen heeft verkocht;
d
Netjes bij deze woningen ten behoeve van de zonneranda’s de navolgende bouwkundige aanpassingen heeft uitgevoerd:
—
de tuinmuur aan de zijkant van het terras is verlengd van 3 m tot 3,30 m,
—
deze is als spouwmuur uitgevoerd,
—
de terrasvloer is op isolatie gestort, en
—
in de achtergevel zijn loodslabben aangebracht;
e
Mooijman bij 10 woningen zonneranda’s heeft aangebracht nadat deze woningen door Netjes aan de kopers waren opgeleverd.
iv
Netjes heeft de tuinmuren niet direct als spouwmuur uitgevoerd, doch pas nadat door de kopers was geklaagd over vochtdoorslag ter plaatse van deze aanvankelijk in dubbel eensteens metselwerk, met noppenfolie ertussen, uitgevoerde muren.
v
In verband met de uitvoering van de zonneranda’s was geen tijdsplanning tussen partijen besproken; uitsluitend was afgesproken dat Mooijman pas tot de uitvoering zou overgaan na oplevering door Netjes aan de kopers.
3.2
In het onderhavige geding heeft Mooijman betaling van een schadevergoeding van ƒ 110 153,35 gevorderd. Daaraan heeft zij ten grondslag gelegd, kort weergegeven, dat de door Netjes uitgevoerde bouwkundige aanpassingen een aantal fouten vertoonden, waardoor de plaatsing van de zonneranda’s niet, althans niet op verantwoorde wijze kon plaatsvinden. Aangezien Netjes na sommaties in gebreke is gebleven de nodige maatregelen te nemen, heeft zij jegens Mooijman wanprestatie dan wel een onrechtmatige daad gepleegd en is zij aansprakelijk voor de door Mooijman geleden schade, die onder meer heeft bestaan in kosten van herstel, stilligkosten en gederfde winst.
Netjes heeft hiertegen aangevoerd dat zij geen overeenkomst met Mooijman heeft gesloten, waaruit een verbintenis is voortgevloeid, zodat van wanprestatie en aansprakelijkheid uit dien hoofde jegens Mooijman geen sprake is. Voorts heeft zij betoogd dat de problemen die Mooijman bij de plaatsing van de zonneranda’s heeft ondervonden, door haarzelf zijn veroorzaakt of voor haar rekening komen; alleen ten aanzien van de tuinmuren geeft Netjes toe dat deze aanvankelijk niet aan de verwachtingen voldeden, doch daarvoor in de plaats heeft zij, zonder kosten in rekening te brengen, alsnog spouwmuren aangebracht. Netjes heeft ten slotte ook bestreden dat haar een onrechtmatige daad kan worden verweten.
De Rechtbank heeft dit verweer van Netjes gegrond bevonden en de vordering van Mooijman afgewezen. Het Hof heeft het vonnis van de Rechtbank bekrachtigd. Hiertegen richt zich het middel.
3.3
In rov. 4.3–4.6 heeft het Hof de primaire grondslag van de vordering van Mooijman onderzocht, te weten dat Netjes jegens haar wanprestatie heeft gepleegd ter zake van de verplichtingen die volgens de stellingen van Mooijman uit de door deze gestelde samenwerkingsovereenkomst voortvloeiden. Het Hof heeft deze grondslag ondeugdelijk bevonden.
Bij de beoordeling van dit oordeel moet worden vooropgesteld dat de vraag in hoeverre twee partijen die met het oog op hun overeenkomsten met derden ter zake van door hen te bouwen voorzieningen zich feitelijk in een zekere mate van samenwerking begeven, geacht moeten worden ook onderling een overeenkomst te hebben gesloten, slechts kan worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval, waarvan de waardering in belangrijke mate feitelijk van aard is. Het oordeel van het Hof komt hierop neer dat de stellingen van Mooijman te dezer zake onvoldoende zijn voor het aannemen van een dergelijke overeenkomst. Het Hof heeft daarbij de belangrijkste door Mooijman aangevoerde omstandigheden uitdrukkelijk vermeld, maar heeft kennelijk geoordeeld dat alle door haar ingeroepen feiten en omstandigheden, ook in onderling verband beschouwd, nog niet tot de conclusie leiden dat een overeenkomst als door Mooijman gesteld, is tot stand gekomen.
Aldus opgevat geeft ’s Hofs oordeel, verweven met feitelijke waarderingen als het is, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dit oordeel is in het licht van de gedingstukken ook niet onbegrijpelijk. Het behoefde evenmin nadere motivering. Alle klachten van de onderdelen 2.1–2.6 stuiten hierop af.
3.4
Met betrekking tot de door Mooijman als grondslag van haar vordering gestelde onrechtmatige daad heeft het Hof vooropgesteld dat het enkele feit dat Mooijman schade heeft geleden doordat één van de door Netjes getroffen voorzieningen, de verlengde spouwmuur, aanvankelijk niet deugde, niet betekent dat Netjes onrechtmatig jegens Mooijman heeft gehandeld. Het Hof heeft vervolgens de vraag onder ogen gezien of Netjes, zoals Mooijman had betoogd, een bijzondere zorgplicht had op grond van de omstandigheden dat Netjes Mooijman bij het project heeft betrokken, dat Netjes bij Mooijman de verwachting heeft gewekt dat zij zonder problemen met de zonneranda’s aan de slag kon en dat Mooijman ervan mocht uitgaan dat Netjes deugdelijk werk zou hebben verricht. Het heeft deze vraag ontkennend beantwoord, aangezien naar zijn oordeel uit hetgeen omtrent de relatie van partijen is gebleken met name niet valt af te leiden dat op Netjes een speciale zorgplicht rustte om Mooijman te behoeden voor schade door vertraging.
Bij de beoordeling van de hiertegen gerichte klachten moet ervan worden uitgegaan dat hier, ofschoon tussen partijen geen overeenkomst bestaat, wel sprake is van een feitelijke samenwerking, die onder meer hierdoor wordt gekenmerkt dat Mooijman haar werkzaamheden slechts kon verrichten indien de, hiervoor in 3.1 onder (iii), d, vermelde, met het oog daarop door Netjes aan te brengen bouwkundige aanpassingen aan bepaalde haar bekende eisen voldeden. Een zodanige feitelijke samenwerking zal in beginsel meebrengen dat Netjes niet alleen jegens haar contractuele wederpartijen — de kopers van de woningen — maar ook op grond van hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt jegens Mooijman gehouden is de aanpassingen deugdelijk uit te voeren, waaruit voortvloeit dat zij in geval van niet-nakoming van deze verplichting de door Mooijman dientengevolge geleden schade dient te vergoeden.
In het licht van dit een en ander heeft het Hof, overwegende als hiervoor weergegeven, onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtengang. Vooreerst is onduidelijk of het met ‘een speciale zorgplicht’ heeft beoogd tot uitdrukking te brengen dat aan de aansprakelijkheid van Netjes zwaardere eisen worden gesteld dan voortvloeit uit art. 6:162 BW en, zo ja, waarop dit dan berust. Voorts is zonder nadere motivering niet duidelijk waarom de door Mooijman aangevoerde omstandigheden, waaronder in het bijzonder ook dat Netjes Mooijman bij het project heeft betrokken, niet voldoende zijn om aan te nemen dat Netjes, ingeval zij de voor het plaatsen van de zonneranda’s vereiste aanpassingen ondeugdelijk heeft uitgevoerd en Mooijman dientengevolge schade heeft geleden, op grond van art. 6:162 tot vergoeding daarvan gehouden is.
De onderdelen 3.1–3.4, die hierop gerichte klachten bevatten, zijn derhalve gegrond.
3.5
Onderdeel 4 klaagt dat het Hof het bewijsaanbod van Mooijman, als zijnde te vaag, heeft gepasseerd. Dit onderdeel treft eveneens doel. Het ligt tegen de achtergrond van het debat van partijen genoegzaam voor de hand dat Mooijman in het bijzonder bewijs heeft aangeboden van hetgeen zij heeft aangevoerd omtrent de totstandkoming en de inhoud van de door haar gestelde feitelijke samenwerking, alsmede van haar stelling dat Netjes de aanpassingen ten behoeve van het plaatsen van de zonneranda’s ondeugdelijk heeft uitgevoerd, en van de schade die zij stelt ten gevolge daarvan te hebben geleden. Het oordeel van het Hof dat het bewijsaanbod te vaag is, is dan ook, mede in aanmerking genomen dat zij een aantal getuigen met name heeft genoemd, onbegrijpelijk.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 7 november 1996;
verwijst het geding naar het Gerechtshof te ‘s‑Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Netjes in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Mooijman begroot op ƒ 701,68 aan verschotten en ƒ 3500 voor salaris.
Conclusie
A‑G mr. Hartkamp
Feiten en procesverloop
Your ads will be inserted here by
Easy Plugin for AdSense.
Please go to the plugin admin page to
Paste your ad code OR
Suppress this ad slot.
1
In cassatie kan worden uitgegaan van de volgende door rechtbank en hof als vaststaand aangenomen feiten.
Omstreeks 1990 heeft verweerster in cassatie, Netjes, het door haar ontwikkelde bouwplan ‘Villa Nova’ te Amstelveen, bestaande uit 44 luxe villa’s, in uitvoering genomen.
Tijdens de bouw heeft in oktober 1990 op het kantoor van Netjes tussen partijen een bespreking plaatsgevonden over een alternatieve aanbieding voor de kopers, bestaande uit een door Mooijman, thans eiseres tot cassatie, te leveren en aan te brengen serre (‘zonnerandea’) op het terras van de woningen.
Deze bespreking heeft erin geresulteerd dat:
—
Netjes brochures van zonneranda’s van Mooijman ten behoeve van kopers in haar showroom heeft neergelegd,
—
Mooijman de voor de zonneranda’s benodigde bouwvergunning heeft aangevraagd en verkregen op basis van een bestaande doch door haar aangepaste tekening van Netjes,
—
Mooijman 10 zonneranda’s rechtstreeks aan kopers van de woningen heeft verkocht,
—
Netjes bij deze woningen ten behoeve van de zonneranda’s de navolgende bouwkundige aanpassingen heeft uitgevoerd:
*
de tuinmuur aan de zijkant van het terras verlengd van 3 m tot 3.30 m,
*
deze als spouwmuur is uitgevoerd,
*
de terrasvloer op isolatie gestort,
*
loodslabben in de achtergevel aangebracht,
—
Mooijman bij 10 woningen zonneranda’s heeft aangebracht nadat deze woningen door Netjes aan de kopers waren opgeleverd,
Netjes heeft de voormelde tuinmuren niet direct als spouwmuur uitgevoerd, doch pas nadat door de kopers was geklaagd over vochtdoorslag ter plaatse van deze aanvankelijk in dubbel eensteens metselwerk, met noppenfolie ertussen, uitgevoerde muren.
In verband met de uitvoering van de zonneranda’s was geen tijdsplanning tussen partijen besproken; uitsluitend dat Mooijman hiertoe pas zou overgaan na oplevering door Netjes aan de kopers.
2
Mooijman heeft Netjes gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam en gevorderd Netjes te veroordelen tot betaling van ƒ 110 153,55 vermeerderd met rente en kosten.
Mooijman heeft gesteld dat de door Netjes uitgevoerde bouwkundige aanpassingen een aantal fouten vertoonden, waardoor de plaatsing van de zonneranda’s niet, althans niet op verantwoorde wijze kon plaatsvinden. Aangezien Netjes na sommaties in gebreke is gebleven de nodige maatregelen te nemen, zou zij jegens Mooijman wanprestatie dan wel een onrechtmatige daad hebben gepleegd en aansprakelijk zijn voor de door Mooijman geleden schade.
Netjes heeft als verweer gevoerd dat zij geen overeenkomst met Mooijman heeft gesloten; ook de aan haar verweten onrechtmatige daad heeft zij bestreden.
De rechtbank heeft het verweer van Netjes gehonoreerd en bij vonnis van 12 januari 1994 de vordering van Mooijman afgewezen.
3
Tegen dit vonnis heeft Mooijman hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 7 november 1996 heeft het hof het bestreden vonnis bekrachtigd.
4
Tegen dit arrest heeft Mooijman tijdig cassatieberoep ingesteld. Het cassatiemiddel bestaat uit vier onderdelen en verschillende subonderdelen. Beide partijen hebben de zaak schriftelijk toegelicht. Netjes heeft nog gedupliceerd.
Bespreking van het cassatiemiddel
5
Onderdeel 2.1 — het eerste onderdeel bevat slechts een weergave van de feiten — richt zich met een motiveringsklacht tegen ’s hofs oordeel dat niet kan worden aangenomen dat Netjes en Mooijman een samenwerkingsverband met elkaar zijn aangegaan waaruit voor beide partijen rechten en plichten voortvloeien.
Het hof heeft als volgt geoordeeld:
4.4
(…) Het enkele feit dat Netjes zich bereid heeft getoond om brochures van Mooyman in haar showroom neer te leggen om aldus de aspirant-kopers van de villa’s op de mogelijkheid van de aanbouw van een zonneranda te attenderen, betekent niet dat zij met Mooyman een samenwerkingsverband is aangegaan waarbij zij zich jegens Mooyman heeft verplicht om ervoor te zorgen dat de bouwkundige voorzieningen zodanig waren dat die zonneranda’s probleemloos geplaatst konden worden.
4.5
Ook indien Netjes bij het treffen van de vier specifieke voorzieningen ten behoeve van de plaatsing van de zonneranda’s bij de desbetreffende villa’s die in overweging 1 sub c, vierde gedachtenstreepje, van het vonnis waarvan beroep zijn opgesomd, gebruik zou hebben gemaakt van een door Mooyman verschafte tekening, impliceert zulks niet dat Netjes zich jegens Mooyman tot het treffen van die voorzieningen heeft verbonden.
4.6
Mooyman heeft geen andere feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat Netjes zich niet alleen tegenover de kopers, maar ook tegenover haar heeft verplicht om die voorzieningen te treffen. Met name kan uit de door haar bij repliek (…) overgelegde brief van Netjes van 18 juli 1991 niet worden afgeleid dat Netjes en Mooyman een samenwerkingsverband met elkaar zijn aangegaan waaruit voor beide partijen rechten en plichten voortvloeien (…).
Bij inleidende dagvaarding heeft Mooijman gesteld:
7
Uiteindelijk hebben Mooijman en Netjes gekozen voor het aanbieden van zonneranda’s door Mooijman zelf, Netjes zou bij de bouw van de woningen zorgdragen voor de fundering, spouwmuur alsmede loodslabben in de muur boven de zonneranda’s i.v.m. vochtwering; deze laatste posten zou Netjes aan de kopers van de woningen doorberekenen.
8
Als uitvloeisel van de afspraken tussen partijen heeft Netjes o.m. aan potentiële kopers een ‘folder’ gezonden, waarin meer gegevens over de zonneranda’s werden verstrekt.
Bij conclusie van antwoord heeft Netjes het volgende naar voren gebracht:
3
Tijdens de bouwperiode meldde eiseres zich bij gedaagde. Het was de bedoeling van eiseres om de kopers te interesseren voor de aanbouw van een door eiseres te leveren en te plaatsen serre. Gedaagde heeft aan deze wens in zoverre medewerking verleend dat gedaagde de serre-folders van eiseres in gedaagde’s showroom voor de kopers beschikbaar had. (…) Voorts heeft gedaagde zich ten behoeve van die kopers die hun terras lieten onderheien en dus een serre zouden kunnen plaatsen, bereid verklaard de volgende voorzieningen te treffen zonder dat gedaagde daar een meerprijs voor in rekening heeft gebracht:
—
het verlengen van de tuinmuur aan de zijkant van het terras van 3 m tot 3.30 m;
—
het uitvoeren van deze muur in halfsteen met daartussen een noppenfolie;
—
het storten van de terrasvloer op isolatie;
—
het aanbrengen van een loodslabbe in de achtergevel ten behoeve van een waterdichte aansluiting van het dak van het terras.
(…)
Het plaatsen van serre’s was puur een zaak van de kopers. Gedaagde stond hier verder buiten. Gedaagde bemoeide zich niet met de plaatsing door eiseres, gedaagde ontving ook geen enkele provisie of vergoeding en de kopers waren bovendien geheel vrij om een eventuele serre te laten plaatsen door een andere firma dan eiseres.
(…)
5
Gedaagde is eiseres ter wille geweest, doch enige overeenkomst is er tussen partijen in dit geding niet gesloten, laat staan een overeenkomst waarbij gedaagde enige bouwkundige verplichting jegens eiseres op zich nam. Voorzover eiseres zich ter zake op een tekortkoming van gedaagde beroept, mist dit beroep derhalve iedere grondslag.
(…)
9
Eiseres heeft de problematiek met de onderhavige serre’s geheel aan zichzelf te wijten en kan deze niet op gedaagde afwentelen. Enige contractsband heeft tussen partijen nimmer bestaan en gedaagde heeft evenmin onzorgvuldig of onrechtmatig jegens eiseres gehandeld. Voorzover gedaagde zich jegens de koper had verbonden om bouwkundige voorzieningen ten behoeve van de serre te treffen, had eiseres als deskundige op dit gebied er zelf op moeten toezien dat die voorzieningen functioneel waren alvorens eiseres de serre’s ging plaatsen. Zoals hiervoor reeds is gesteld, heeft gedaagde eigener beweging en voor eigen kosten die bouwkundige voorzieningen verbeterd of hersteld zodra de noodzaak daarvoor bleek.
Bij conclusie van repliek heeft Mooijman het volgende gesteld:
4.3
Als mogelijkheden is besproken dat Netjes de zonneranda’s van Mooijman zou kopen en zelf de serre’s zou plaatsen. Hiervoor was door Mooijman een vergoedingssysteem ontworpen (E1). De tweede optie was dat Netjes de fundering, spouwmuur, alsmede loodslabben in de muur boven de ‘zonnerenada’s’ i.v.m. vochtwering e.d. zou verzorgen — et geen voor Netjes in verhouding tot de kopers een meerprijs zou (kunnen) betekenen — en Mooijman de serre’s rechtstreeks aan de kopers van de serre’s zou leveren en plaatsen.
4.4
Door Netjes is gekozen voor de tweede optie. Netjes zou zorgdragen voor de nodige voorzieningen, die het mogelijk zouden maken dat de serre’s zonder problemen geplaatst konden worden. Mooijman zou de ‘zonneranda’s’ rechtstreeks aan de kopers leveren en de koopprijs in rekening brengen.
4.5
Op 29 oktober 1990 (E2) heeft Mooijman van Netjes de gegevens ontvangen zoals Netjes deze aan de kopers van haar woning m.b.t. de ‘zonneranda’s’ had verstrekt.
Bij conclusie van dupliek heeft Netjes (nogmaals) aangevoerd:
Gedaagde handhaaft dat zij met betrekking tot de onderhavige serrebouw geen overeenkomst met eiseres heeft gesloten. (…)
Eiseres was de specialist en gedaagde wenste de verantwoordelijkheid voor de serre’s ten opzichte van de kopers van de villa’s bij eiseres te laten.
Gedaagde wenste niet verder te gaan dan eiseres bij de verkoop van de serre’s behulpzaam te zijn en de bouwkundige voorzieningen te treffen die genoemd zij bij cva onder punt 3.
(…)
Gedaagde acht zich verantwoordelijk voor de uitvoering van de hiervoor bedoelde bouwkundige voorzieningen Die verantwoordelijkheid heeft gedaagde echter jegens de kopers die tot dit meerwerk besloten en niet jegens eiseres.
Gedaagde is er evenmin verantwoordelijk voor of deze bouwkundige voorzieningen toereikend waren voor een probleemloze aanbouw van serre’s. Het was de verantwoordelijkheid van de serrebouwer en in casu eiseres, om met haar specifieke deskundigheid de noodzakelijke bouwkundige aanwijzingen te geven ofwel daar zelf voor te zorgen. Eiseres is op dit punt in gebreke gebleven: eiseres verstrekte aan gedaagde geen behoorlijke aanwijzingen, gaf geen maat-toleranties op, leverde geen detailtekeningen aan, etc.
De rechtbank heeft op dit punt het volgende overwogen:
Mooijman is (…) geen partij bij de tussen Netjes en de kopers gesloten overeenkomsten inzake de uitvoering van de bouwkundige aanpassingen. Niet aan Mooijman doch aan deze kopers komt derhalve een vorderingsrecht toe ter zake van schadevergoeding wegens wanprestatie op het punt van de bouwkundige aanpassingen. Voor zover ook Mooijman in verband hiermee schade heeft geleden loopt de weg voor het verhaal van deze schade contractueel via de kopers. Mooijman heeft immers ook zelf rechtstreeks met deze kopers gecontracteerd en deze kopers hebben de bouwkundige aanpassingen, — nadat deze door Netjes aan hen waren opgeleverd, — aan Mooijman ter beschikking gesteld.
In de memorie van grieven heeft Mooijman gesteld:
7.4
Besprekingen tussen partijen hebben erin geresulteerd dat een samenwerking tussen partijen tot stand is gekomen, waarbij o.m.:
—
Netjes brochures van de ‘Zonneranda’s’ van Mooijman t.b.v. kopers in haar showroom heeft neergelegd en in boekwerk-vorm aan — potentiële — kopers heeft gezonden;
—
De oorspronkelijke tekeningen van Netjes zijn aangepast, waarbij met name ook aanpassingen zijn opgenomen ter voorkoming van koude-bruggen, vocht‑ en lekkageproblemen en problemen met ventilatie en verwarming. Deze aanpassingen betroffen onder Netjes vallende werkzaamheden;
—
Mooijman de voor plaatsing van ‘Zonneranda’s’ benodigde bouwvergunning zou aanvragen en ook heeft verkregen op basis van de aangepaste tekening van Netjes;
—
Netjes het door haar bij plaatsing van ‘Zonneranda’s’ te verrichten meerwerk rechtstreeks aan de kopers zou doorberekenen;
—
Mooijman de door haar verkochte ‘Zonneranda’s’ rechtstreeks aan kopers in rekening zou brengen;
—
De prijsstelling van de ‘Zonneranda’s’ van Mooijman (mede) gebaseerd was op de door Netjes verzorgde bouwkundige voorzieningen, die een ongestoorde plaatsing van de ‘Zonneranda’s’ in zich hield;
—
Netjes Mooijman tijdig op de hoogte zou brengen van oplevering van de villa’s, waarna Mooijman onmiddellijk de ‘Zonneranda’s’ zou plaatsen. Er zou zo min mogelijk ‘storing’ voor de kopers dienen op te treden.
In de memorie van antwoord heeft Netjes betoogd:
7
Mooijman is er ook in appèl niet in geslaagd het bestaan van een overeenkomst tussen Netjes en Mooijman aannemelijk te maken, integendeel. De gang van zaken met betrekking tot de bouw van het villapark is geweest (en daaromtrent bestaat tussen partijen overeenstemming) dat Netjes met de bewoners in spé een aannemingsovereenkomst heeft gesloten welke door Netjes is uitgevoerd en terzake waarvan de bewoners aan hun betalingsverplichtingen hebben voldaan. Netjes heeft haar verplichtingen terzake ook correct uitgevoerd hetgeen blijkt uit de omstandigheid dat de bewoners vanwege de door Netjes geleverde prestatie niet hebben gereclameerd.
8
De kwestie rond de aanneming van de serres staat hier volkomen van los. Uitsluitend en alleen Mooijman heeft terzake separaat gecontracteerd met de bewoners. Prijsafspraken dienaangaande zijn buiten Netjes om gemaakt. Ook de planning rond de aanleg van de serres is tot stand gekomen in rechtstreeks overleg tussen bewoners en Mooijman. Het beste bewijs dat inderdaad sprake is van separate overeenkomsten, blijkt uit de omstandigheid dat pas tijdens de bouw van de woningen tussen de individuele bewoners en Mooijman afspraken zijn gemaakt en na oplevering door Netjes tot installatie van de serres is overgegaan.
9
De rol van Netjes heeft zich ertoe beperkt folders van Mooijman aan de bewoners aan te bieden op het moment dat laatstgenoemden daarom verzochten. Hiervoor ontving Netjes geen enkele tegenprestatie zijdens Mooijman hetgeen het ontbreken van een (wederkerige) overeenkomst onderstreept. Netjes werd in de folders niet genoemd.
10
Een verdere bevestiging van het separate karakter tussen enerzijds de door Netjes te leveren bouwprestatie en anderzijds die van Mooijman is te vinden in het feit dat Netjes om de bouw van de serres mogelijk te maken geen bijzondere voorzieningen heeft getroffen.
Ten onrechte hamert Mooijman op het feit dat Netjes in een aantal gevallen een gefundeerd terras heeft aangelegd hetgeen nodig is voor de aanbouw van de serres.
De voorziening werd door Netjes echter als optie aangeboden aan de bewoners. Deze optie bestond ook voor die bewoners die besloten geen serre aan te bouwen. Dit blijkt uit de omstandigheid dat door Netjes 21 gefundeerde terrassen zijn gebouwd en in totaal 10 serres bij Mooijman zijn besteld.
Gezien deze stellingen van Mooijman en de betwisting daarvan door Netjes heeft het hof m.i., zonder dat dit onbegrijpelijk moet worden geacht, mogen aannemen dat van een samenwerkingsverband met obligatoire gevolgen tussen Mooijman en Netjes geen sprake is. Immers, Mooijman heeft weliswaar met Netjes gesproken over voorzieningen die nodig waren om de serre’s te kunnen plaatsen, maar de uitvoering daarvan, het aanbrengen van deze voorzieningen, was onderdeel van de koop/aanneemovereenkomst tussen kopers en Netjes. Het hof heeft m.i. zeer wel kunnen beslissen dat uit het neerleggen van folders in de showroom van Netjes en het verschaffen van de bouwtekening niet kan worden afgeleid dat een samenwerkingsverband bestond. Daarvoor is volgens het hof meer nodig (men zou hier kunnen denken aan een werkplan met tijdschema, afspraken omtrent meldingsplichten indien vertraging wordt opgelopen e.d., vgl. M.A.M.C. van den Berg, Samenwerkingsvormen in de bouw, 1990, nr. 284; zie ook het audiëntieblad van de zitting tijdens welke de zaak is bepleit en waar de heer Mooijman heeft verklaard dat er geen tijdsplanning is gemaakt voor de plaatsing en levering van de serre’s), maar naar ’s hofs kennelijke en niet onbegrijpelijke oordeel heeft Mooijman daartoe onvoldoende aangevoerd.
Onderdeel 2.1 is m.i. dus tevergeefs voorgesteld.
6
Onderdeel 2.2 richt zich met een rechts‑ en motiveringsklacht tegen ’s hofs oordeel dat uit de door Mooijman gestelde feiten evenmin valt af te leiden dat Netjes zich niet alleen tegenover de kopers, maar ook tegenover Mooijman heeft verplicht om de bewuste voorzieningen te treffen. Aangevoerd wordt dat er sprake was van toezeggingen, dat Mooijman erop mocht vertrouwen dat de gemaakte afspraken zouden worden nagekomen en dat Mooijman ook belang had bij een correcte uitvoering.
Dat Mooijman belang had bij een correcte uitvoering van de voorzieningen kan niet worden ontkend, maar dit maakt ’s hofs oordeel — dat niet sprake is van een contractuele relatie op grond waarvan Mooijman correcte uitvoering van Netjes zou kunnen vorderen — niet onjuist of onbegrijpelijk.
Een dergelijke constellatie doet zich trouwens in de bouw vaker voor. Men denke aan de figuur van nevenaanneming. Daarbij splitst de opdrachtgever (in dit geval zijn de kopers daarmee te vergelijken) een werk in verschillende onderdelen uit, die hij als afzonderlijke werken aan verschillende aannemers opdraagt. Tussen de nevenaannemers onderling is geen directe rechtsband aanwezig; de opdrachtgever is zelf verantwoordelijk voor een goede coördinatie van de werkzaamheden. Dat brengt met zich mee, dat de opdrachtgever de stagnatieschade zal moeten vergoeden van een nevenaannemer wiens werk vertraging ondervindt door het achterblijven van een andere nevenaannemer. Zie M.A.M.C. van den Berg, Samenwerkingsvormen in de bouw, 1990, p. 178, en dezelfde schrijver in: Bouwrecht in kort bestek, 1996 (red. P. de Haan e.a.), p. 314.
7
Het onderdeel werpt voorts de vraag op of hier sprake is van een gedane ‘toezegging’, waaraan rechtsgevolgen kunnen worden verbonden.
Uit de eenzijdige toezegging kan onder omstandigheden een verbintenis voortvloeien, maar het aannemen daarvan is vaak slechts van beperkt praktisch belang. Het is niet nodig voor zover het niet nakomen van de toezegging als een onrechtmatige daad kan worden beschouwd, en het de wederpartij te doen is om nakoming van de toezegging af te dwingen dan wel om schadevergoeding wegens niet-nakoming te verkrijgen; deze vorderingen kunnen immers op de art. 3:296 en 6:162 worden gebaseerd. Zie Asser-Hartkamp 4-II, nr. 83 en bijv. HR 13 februari 1981, NJ 1981, 456. Het hangt van de omstandigheden af bij welke wettelijke bepalingen in het gegeven geval het best aansluiting kan worden gezocht; zie Parl. Gesch. Inv. Boek 6, p. 1434. Zie over de (privaatrechtelijke) toezegging voorts nog Vranken, Mededelings‑, informatie‑ en onderzoeksplichten in het verbintenissenrecht, 1989, p. 111 e.v.; Menu, De toezegging in het privaatrecht, diss. KUB 1994, p. 201 e.v.
Allereerst zal ik bezien wat Mooijman in dit verband heeft gesteld, opdat de vraag beantwoord kan worden of het hof begrijpelijk heeft kunnen oordelen dat van een toezegging als voormeld in dit geval geen sprake is.
Mooijman heeft in de memorie van grieven (sub 8.2) aangevoerd dat Netjes zich jegens de kopers en jegens Mooijman heeft verplicht en de verwachting heeft gewekt dat vanwege haar werkzaamheden geen problemen met de serrebouw zouden volgen. Voorts heeft zij betoogd dat (mede) uit de redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat Netjes zich jegens Mooijman verbonden had tot het zorgdragen voor deugdelijke bouwkundige voorzieningen in verband met de serrebouw, mede gezien de aard van de situatie ter plaatse (8.3). in alinea 9.3 heeft Mooijman nog betoogd:
Naast voormelde omstandigheden dient in het oog gehouden te worden dat Netjes Mooijman bij het project heeft betrokken; Netjes aan Mooijman de verwachting heeft gewekt dat Mooijman zonder problemen aan de slag kon nadat de woningen waren opgeleverd en Mooijman gezien de aard van het bedrijf van Netjes er vanuit kon en mocht gaan dat Netjes deugdelijk werk zou hebben verricht. Alle elementen zoals door de wet vereist om tot onrechtmatigheid van Netjes jegens Mooijman te concluderen zijn dan ook aanwezig,. De zorgplicht van Netjes strekte zich derhalve ook jegens Mooijman uit. Door hieraan niet te voldoen heeft Netjes zich jegens Mooijman aan een onrechtmatige daad schuldig gemaakt.
Netjes heeft hierop geantwoord (zie memorie van antwoord, sub 24):
Netjes beklemtoont dat van een wederzijdse afhankelijkheidsrelatie op grond waarvan een bijzondere zorgplicht zou bestaan in het geheel geen sprake is geweest. Het onderscheidt tussen de overeenkomst tussen Netjes en de bewoners enerzijds en de overeenkomst tussen Mooijman en de bewoners anderzijds is evident.
En sub 26:
Wederom slaagt Mooijman er niet in een eventueel onrechtmatig karakter van het handelen van Netjes jegens haar aannemelijk te maken. Het moge toch duidelijk zijn dat Mooijman juist als zij zelf zegt in deze gespecialiseerd te zijn en bovendien vast staat dat Netjes niet terzake kundig is op het gebied van ‘Zonneranda’s’ zelf een verantwoordelijkheid heeft te beoordelen of de door Netjes gebouwde woningen geschikt zijn voor de aanbouw van ‘Zonneranda’s’.
Het hof heeft dienaangaande overwogen:
Hoewel zonder meer aangenomen kan worden dat Mooyman teleurgesteld is in haar verwachtingen met betrekking tot de plaatsing van de zonneranda’s bij de onderhavige villa’s, betekent dit niet dat Mooyman de door haar geleden schade op Netjes kan afwentelen. Uit hetgeen met betrekking tot de tussen partijen bestaande relatie is gebleken, valt met name niet af te leiden dat op Netjes een speciale zorgplicht rustte om Mooyman te behoeden voor schade door vertraging.
Het hof heeft dus de mogelijkheid overwogen dat uit opgewekte verwachtingen verplichtingen van Netjes jegens Mooijman voortvloeien, maar heeft — na afweging van de daarop gerichte stellingnames van partijen — geoordeeld dat dit in de omstandigheden van dit geval niet mag worden aangenomen. Het hof baseert dit op hetgeen uit de gedingstukken is gebleken met betrekking tot de relatie tussen Netjes en Mooijman. Het hof heeft hieruit afgeleid dat op Netjes geen speciale zorgplicht jegens Mooijman rustte, zodat van een onrechtmatige daad geen sprake is. Dat oordeel geeft m.i. niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting (met name zou ik uit de wending ‘speciale zorgplicht’ niet willen afleiden dat het hof hier het oog heeft gehad op een strengere maatstaf dan uit art. 1401 (oud) c.q. art. 162 lid 2 voortvloeit) en is m.i. ook niet onbegrijpelijk.
Ook onderdeel 2.2 is dus tevergeefs voorgedragen.
8
In onderdeel 2.3 wordt nog betoogd dat voor toewijsbaarheid van de schadevergoedingsvordering niet noodzakelijk van een samenwerkingsverband sprake hoeft te zijn, daar ook denkbaar is dat Netjes zich bij eenzijdige overeenkomst ten opzichte van Mooijman verbond om de werkzaamheden uit te voeren. Uit het voorgaande vloeit voort dat ik ’s hofs oordeel, dat impliceert dat in casu ook van een dergelijke overeenkomst geen sprake is, niet onbegrijpelijk acht.
Ook de onderdelen 2.4 en 2.5 lopen op het voorgaande vast: wat in de onderdelen aan grondslagen voor gebondenheid wordt bepleit is geenszins ondenkbaar, maar stuit af op ’s hofs — op de waardering van de stellingen van partijen gebaseerde — andersluidende uitleg van hun relatie.
9
Volgens onderdeel 2.6, gericht tegen r.o. 4.6 in fine, speelde de redelijkheid en billijkheid wel degelijk een rol (althans kon zij dit doen) in de hiervoor genoemde, maar door het hof niet aanvaarde, althans niet onderzochte rechtsverhoudingen.
Deze klacht miskent dat het hof niet heeft geoordeeld dat de redelijkheid en billijkheid in de relatie tussen Netjes en Mooijman geen rol speelde of kon spelen, maar dat het door Mooijman gedane beroep op de redelijkheid en billijkheid haar, bij gebreke van enige toelichting of onderbouwing, niet kan baten.
10
Onderdeel 3.1 klaagt over een te beperkte invalshoek van het hof bij de vraag of Netjes onrechtmatig heeft gehandeld. Deze klacht mist feitelijke grondslag nu het hof in 4.8 in zijn beoordeling ook de door Mooijman gestelde zorgplicht van Netjes betrekt en de opgewekte verwachting dat Netjes deugdelijk werk zou verrichten.
In r.o. 4.9 komt het hof tot de conclusie dat op Netjes geen speciale zorgplicht rustte om Mooijman te behoeden voor schade door vertraging. Uit het bovenstaande blijkt reeds dat ik meen dat deze beslissing in cassatie stand houdt. Dit wordt niet anders door hetgeen de onderdelen 3.2 en 3.3 daartegen nog aanvoeren.
Onderdeel 3.4 mist feitelijke grondslag nu het hof in de tweede zin van r.o. 4.9 (en trouwens ook elders in het arrest) in algemene zin spreekt over ‘de door haar geleden schade’ en dan in de zin daarna opmerkt dat met name niet valt af te leiden dat op Netjes een speciale zorgplicht rustte om Mooijman te behoeden voor schade voor vertraging.
11
Onderdeel 4 tot slot klaagt over het passeren van het bewijsaanbod ‘als zijnde te vaag’. Het hof heeft in r.o. 4.11 overwogen:
Mooyman heeft in hoger beroep nog aangeboden al haar stellingen te bewijzen. Zij biedt aan de kopers van de serres en voorts J. de Wit, B. van der Zandt en G.G.M. Mooyman als getuigen te doen horen. Mooyman verzuimt echter haar bewijsaanbod te specificeren, zodat aan dit aanbod, als zijnde te vaag, voorbij zal worden gegaan.
Het bewijsaanbod van Mooijman luidde als volgt (zie memorie van grieven, sub 18.1):
Onder herhaling van het verzoek om — zo nodig — een (bouw)deskundige te benoemen en voor zover nog vereist biedt Mooijman aan al haar stellingen (nader) te bewijzen door alle middellen rechtens, speciaal door getuigen en/of deskundigen en/of bescheiden, waarbij de stellingen van Mooijman in ieder geval door kopers van de serres; J. de Wit, B. van der Zandt en G.G.M. Mooijman nader gespecificeerd en uitgediept kunnen worden.
De feitenrechter mag een bewijsaanbod passeren, indien hij het te vaag (niet voldoende gespecificeerd) oordeelt, terwijl de rechter in hoger beroep hierin nogal eens wat strenger is dan in eerste instantie; vgl. Hugenholtz/Heemskerk, 1996, nr. 129; Snijders/Ynzonides/Meijer, Nederlands burgerlijk procesrecht, 1997, nr. 221; Losbl. rechtsvordering, Boek I, art. 192 (Gerretsen), aant. 6, alsmede bijv. HR 8 juli 1992, NJ 1993, 116 en HR 10 december 1993, NJ 1994, 242.
In casu acht ik ’s hofs oordeel niet onbegrijpelijk, waarbij te bedenken is dat het bewijsaanbod niet specifiek betrekking had op punten die het hof van doorslaggevend belang achtte voor zijn beslissing, zoals de vraag of een obligatoire overeenkomst tussen Mooijman en Netjes tot stand is gekomen, of dat Netjes verbindende toezeggingen heeft gedaan of verwachtingen heeft gewekt. Het onderdeel wordt dus tevergeefs voorgesteld.
Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
Noot
Samenhangende rechtsverhoudingen II
1
Het arrest dat ik geannoteerd heb onder de titel Samenhangende rechtsverhoudingen I (HR 23 januari 1998, NJ 1999, 97 inzake Jans/FCN) betrof een door een derde gefinancierde huurkoopovereenkomst. Beslist is toen, kort gezegd, dat tussen de huurkoop‑ en de financieringsovereenkomst in beginsel een zodanige samenhang bestaat dat wanneer de huurkoper de huurkoopovereenkomst ontbindt of vernietigt, dit hem ook de bevoegdheid geeft de financieringsovereenkomst te ontbinden of te vernietigen. Of een zodanige samenhang in concreto daadwerkelijk aanwezig is, moet worden beoordeeld aan de hand van de uitleg van de rechtsverhouding tussen de drie betrokkenen — koper, verkoper en financier — in het licht van de verdere omstandigheden van het geval. Daarbij is onder meer van belang of de beide overeenkomsten gelijktijdig en met medewerking van alle drie partijen zijn gesloten en wat ze daarbij over en weer van elkaar verwacht hebben en mochten verwachten, alsook of tussen verkoper en financier een vaste of regelmatige betrekking bestond c.q. de verkoper als gevolmachtigde van de financier optrad.
2
In de onderhavige zaak gaat het wederom om twee samenhangende overeenkomsten. De ene overeenkomst is gesloten tussen koper en bouwbedrijf Netjes terzake van de bouw van een villa, de andere tussen dezelfde koper en interieurbedrijf Mooijman terzake van de bouw van een serre op het terras van de villa. De samenhang bestaat erin dat de koper van de villa in de showroom van Netjes werd geattendeerd op de mogelijkheid een serre te laten bouwen door Mooijman en dat, nadat hij daartoe besloten had en een overeenkomst met Mooijman had aangegaan, Netjes een aantal bouwkundige aanpassingen zou doorvoeren. Zie voor een opsomming van deze aanpassingen, r.o. 3.1 sub iii.
3
Anders dan in Jans/FCN is het probleem in de onderhavige zaak niet de positie van de koper, die één van beide overeenkomsten ontbindt of vernietigt en om die reden ook van de andere overeenkomst af wil. Centraal staat de onderlinge verhouding van de twee overige betrokkenen: Netjes en Mooijman. Mooijman verwijt Netjes de bouwkundige aanpassingen niet goed te hebben uitgevoerd waardoor de plaatsing van de serre niet of niet verantwoord kon plaatsvinden. Zij vordert de daardoor veroorzaakte kosten en schade van Netjes terug. Kernvraag is op welke grondslag zij dit kan doen: wanprestatie of onrechtmatige daad? Anders gezegd: dient de verhouding van Netjes en Mooijman te worden gekwalificeerd als een overeenkomst of als een bron van maatschappelijke zorgvuldigheidsplichten die bij overtreding een onrechtmatige daad opleveren?
4
In gevallen als Jans/FCN is de ‘doorwerking’ van de ontbinding of vernietiging van de huurkoopovereenkomst in de financieringsovereenkomst niet afhankelijk gesteld van een (overkoepelende) overeenkomst tussen verkoper en financier. In het verleden werd daarover in verschillende landen anders gedacht, maar dat is inmiddels, een enkele uitzondering daargelaten, voorbij. Ook in Nederland wordt geen (overkoepelende) overeenkomst geëist. De Hoge Raad heeft dit uitdrukkelijk en in afwijking van het hof a quo beslist in Jans/FCN. Zie voor nadere gegevens mijn noot onder dat arrest.
5
Een eerste kanttekening bij het onderhavige arrest is dat hierin in zoverre wordt aangesloten op Jans/FCN dat ook in de onderlinge verhouding van de twee overige betrokkenen, in casu Netjes en Mooijman, niet de eis wordt gesteld van een (overkoepelende) overeenkomst. Ook zonder zo’n overeenkomst kunnen zij jegens elkaar gebonden zijn hun respectieve contracten met de koper goed uit te voeren en kunnen zij elkaar daarop aanspreken. Ik ben het met deze beslissing op zichzelf geheel eens (zie voor kritiek hierna onder 9). Zij vermijdt ongelijkheden tussen de positie van de koper jegens de twee overige betrokkenen enerzijds en in de onderlinge verhouding van deze twee anderzijds.
6
In het verlengde hiervan ligt — en dat is een tweede kanttekening — dat volgens mij het criterium óf in een concreet geval sprake is van een samenhang die voor de twee overige betrokkenen rechten en plichten jegens elkaar in het leven roept, congruent moet zijn met het criterium dat voor de koper ‘doorwerking’ kan rechtvaardigen. Of de Hoge Raad dit ook vindt, is niet duidelijk. De beslissingen in zowel Jans/FCN als Mooijman/Netjes zijn helemaal toegespitst op de bijzonderheden van de concrete gevallen en die verschillen sterk van elkaar. Zo was in Jans/FCN de koop van de auto de reden voor het aangaan van de financieringsovereenkomst en waren beide overeenkomsten zelfs in één akte neergelegd. In de onderhavige zaak was van dit laatste geen sprake en was ook anderszins de band tussen beide overeenkomsten losser: een villa zonder serre kan ook.
7
De wenselijkheid van een congruent criterium doet er niet aan af dat hieraan soms niet voldaan zal zijn. Gesteld bijv. dat in een geval als het onderhavige de koper van een serre Netjes rechtstreeks tot schadevergoeding aanspreekt, dan is voor de vraag of dit kan van groot belang wat bij het aangaan van de afzonderlijke overeenkomsten met Netjes en Mooijman gebeurd, gezegd of gebleken is en wat de koper op basis daarvan redelijkerwijs mocht verwachten. Wat tussen Netjes en Mooijman is besproken, hoeft immers niet ook aan de koper bekend te zijn gemaakt of als redelijke verwachting aan hem in het vooruitzicht te zijn gesteld. Kortom, het is mogelijk dat Mooijman wel een vordering tot schadevergoeding heeft op Netjes, maar de koper niet. Soortgelijke redeneringen gelden voor de ‘doorwerking’ van de bevoegdheid tot ontbinding of vernietiging van de ene overeenkomst in de andere.
8
Mijn derde kanttekening bij het arrest is dat de toespitsing van de beslissing op de concrete omstandigheden van het geval erop wijst dat het verschijnsel samenhangende rechtsverhoudingen juridisch gezien nog betrekkelijk in de kinderschoenen staat. Pas na enige tijd zal het mogelijk zijn meer algemene (richt)lijnen te ontwikkelen. Rechtsvergelijking is hierbij zeer behulpzaam, omdat er in andere landen al meer over is nagedacht dan in Nederland. Zie kortheidshalve mijn noot onder Jans/FCN en de daar vermelde rechtsvergelijkende literatuur, waarin criteria worden besproken als ‘business connection’, ‘close connection’, ‘verbundene Geschäfte’ en ‘wirtschaftliche Einheit’. Misschien dat men hieraan kan toevoegen de in het onderhavige arrest (r.o. 3.4 slot) gehanteerde term ‘feitelijke samenwerking’. Vergelijk ook de beschouwingen van Mathias Rohe, Netzverträge, Ius Privatum Bd. 23, 1998, o.m. p. 384–411 over ‘just in time Produktion’ en M. van den Berg, Samenwerkingsvormen in de bouw, diss. 1990, p. 175–188 over nevenaanneming.
9
Tot slot. Het niet eisen van een (overkoepelende) overeenkomst tussen de twee overige betrokkenen (verkoper/financier in Jans/FCN; Netjes en Mooijman in de onderhavige zaak), wil niet zeggen dat zo’n overeenkomst er in een concreet geval niet kan zijn. In casu heeft Mooijman het bestaan van zo’n overeenkomst tussen haar en Netjes betoogd, maar in drie instanties heeft zij nul op het request gekregen. Erg bevredigend is deze afwijzing niet geschied. De stellingen van partijen over de inhoud van hun feitelijke samenwerking verschilden aanmerkelijk. Rechtbank en hof hebben niet de moeite genomen proberen vast te stellen wat er werkelijk is gebeurd. Wreekt zich hier het gebrek aan capaciteit van mensen en middelen bij de rechterlijke macht of is het de druk van productiecijfers die rechterlijke colleges aanzet tot een houding van zo snel mogelijk afdoen? Hoe dit zij: in cassatie kon aan deze feitenvaststelling weinig meer gedaan worden. Wel heeft de Hoge Raad beslist dat het hof op het bewijsaanbod van Mooijman had moeten ingaan. Merkwaardig is echter dat, hoewel dit bewijsaanbod mede betrekking had op het bestaan van een overeenkomst tussen Mooijman en Netjes, de Hoge Raad die grondslag van de vordering al definitief afwijst zonder de bewijslevering af te wachten.
10
Over de betekenis van het arrest voor de discussie over het contractsbegrip, zie Schoordijk in WPNR 6320 (1998), p. 427–431.