Rechtbank Den Haag 18-02-2004, NJF 2004, 247 Obscuur libel

Your ads will be inserted here by

Easy Plugin for AdSense.

Please go to the plugin admin page to
Paste your ad code OR
Suppress this ad slot.

NJF  2004 , 247

Rechtbank ‘s-Gravenhage

18 februari 2004, nr. 03/3768

(mr. W.J. Noordhuizen)

 

Regeling

Rv art. 111, 122

Essentie

Procesrecht. Obscuur libel en waarom dit tot nietigheid van de dagvaarding leidt.

Procesrecht. Obscuur libel en waarom dit tot nietigheid van de dagvaarding leidt.

Partijen

Advizi Financiële Planning B.V., te ‘s‑Gravenhage, eiseres, proc. mr. A.J.M.H. de Werd,

tegen

Haags Juristen College B.V., te ‘s‑Gravenhage, gedaagde, proc. mr. R. Kossen.

Tekst

(Post alia:)

3.1

Het verweer van het Haags Juristen College komt neer op een beroep op nietigheid van de dagvaarding. Dat beroep slaagt.

Your ads will be inserted here by

Easy Plugin for AdSense.

Please go to the plugin admin page to
Paste your ad code OR
Suppress this ad slot.

3.2

Uit de dagvaarding wordt absoluut niet duidelijk wat er mis was met het advies van het Haags Juristen College. Wat het advies eigenlijk inhield staat zelfs niet in de dagvaarding. Relevante stukken zijn niet overgelegd.

3.3

Art. 111 lid 2 onder d Rv schrijft voor dat de dagvaarding de gronden van eis moet vermelden. Dat ziet zowel op de feitelijke als op de juridische onderbouwing. Volgens art. 120 lid 1 Rv moet het voorschrift op straffe van nietigheid worden nageleefd.

3.4

Naar het oordeel van de rechtbank is het Haags Juristen College door dit gebrek in de dagvaarding ook onredelijk in haar belangen geschaad (art. 122 Rv). Verder procederen zou er immers op neerkomen dat Advizi pas bij de comparitie na antwoord, die in een zaak als deze bij een behoorlijke dagvaarding zeker zou zijn gelast, duidelijk zal kunnen maken waarop haar vordering feitelijk gebaseerd is. Dan wordt echter afbreuk gedaan aan de mogelijkheid van het Haags Juristen College om zich daartegen onmiddellijk ter zitting te verdedigen. Bovendien kan ook van de rechtbank niet verlangd worden dat zij eigenlijk volledig onvoorbereid compareert.

3.5

Advizi zal ook niet in de gelegenheid worden gesteld haar vordering voorafgaand aan een comparitie nader te onderbouwen. Voor zover dat binnen een belangenafweging in het kader van art. 122 lid 1 Rv al zou kunnen ziet de rechtbank daartoe geen aanleiding. Advizi moet haar zaakjes op orde hebben voordat ze een procedure start.

De zaak zal evenmin naar de rol worden verwezen voor een repliek. Dat strookt niet met de aard van het huidige procesrecht dat in beginsel een comparitie na antwoord voorschrijft (art. 131 Rv).

3.6

De dagvaarding zal daarom nietig verklaard worden met veroordeling van Advizi in de kosten van het Haags Juristen College.

(enz.)