Your ads will be inserted here by
Easy Plugin for AdSense.
Please go to the plugin admin page to
Paste your ad code OR
Suppress this ad slot.
NJ 2006 , 663
HOGE RAAD (Strafkamer)
5 december 2006, nr. 00653/06
(Mrs. F.H. Koster. J.P. Balkema, J. de Hullu; A-G Machielse)
LJN AZ21668
JOL 2006, 759
RVDW 2006, 1163
Regeling
Sr art. 287
Essentie
Poging tot doodslag in het verkeer. Om aan de politie te ontkomen reed verdachte bewust met 100 km/u als spookrijder over de autosnelweg, waarbij hij drie keer bewust op de rijstrook van tegemoetkomend verkeer ging rijden dat moest uitwijken. Verdachte verklaarde dat hij ‘het kicken vond om met zijn auto tegen het verkeer in te rijden’. Hof kon oordelen dat sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van de personen in de tegemoetkomende auto’s.
Poging tot doodslag in het verkeer door spookrijder.
Samenvatting
Bewezen is verklaard poging tot doodslag (meermalen gepleegd) door opzettelijk tegen het verkeer in (zogenaamd spookrijdend) met een snelheid van ongeveer 100 km per uur te rijden over de vluchtstrook van de A73 en daarbij diverse keren bewust te gaan rijden op de rijstrook van tegemoetkomend verkeer dat moest uitwijken om een aanrijding te voorkomen.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg — zoals hier de dood — is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Vgl. HR 25 maart 2003, NJ 2003, 552.
Ook zeer gevaarlijke gedragingen in het verkeer kunnen onder omstandigheden (poging tot) doodslag opleveren, met dien verstande dat in een geval waarin de verdachte door zijn handelwijze ook zelf aanmerkelijk levensgevaar heeft gelopen, de rechter in zijn oordeel dient te betrekken dat — behoudens aanwijzingen voor het tegendeel — naar ervaringsregelen niet waarschijnlijk is dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat een frontale botsing met een tegemoetkomende auto zal plaatsvinden, en hij als gevolg van zijn gedraging zelf het leven zal verliezen, eveneens op de koop toe neemt (vgl. HR 15 oktober 1996, NJ 1997, 199).
Nu:
de verdachte in een poging aan de politie te ontkomen bewust als spookrijder, dus tegen het verkeer in, een autosnelweg is opgereden;
de verdachte daarbij over een traject van omstreeks 2,5 kilometer met een snelheid van ongeveer 100 kilometer per uur afwisselend over de vluchtstrook en de rijbaan heeft gereden;
iii.
de verdachte tot driemaal toe bij tegemoetkomend verkeer bewust op de rijstrook van dat tegemoetkomende verkeer is gaan rijden, waardoor dat verkeer dat met een voor de autosnelweg normale snelheid reed, moest uitwijken om een ongeval te voorkomen;
de verdachte bij zijn daaropvolgende aanhouding verklaarde dat hij ‘het kicken vond om met zijn auto tegen het verkeer in te rijden’
kon het Hof oordelen dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zich in de hem tegemoetkomende auto’s bevindende personen door zijn toedoen zouden verongelukken en dat derhalve het opzet van de verdachte in de zin van voorwaardelijk opzet op de dood van die personen was gericht.
Tekst
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te ‘s‑Hertogenbosch van 1 juni 2005, nummer 20/004390–04, in de strafzaak tegen W.P. Adv. mr. A.C.J. Lina te Venlo.
Hof:
De uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep de verdachte ter zake van 1. ‘poging tot doodslag, meermalen gepleegd’ en 2. ‘diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak’ en 3. ‘diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel’ en 4. ‘als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard’ en 5. ‘overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994’ veroordeeld tot vier jaren gevangenisstraf met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie jaren. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen zoals in het arrest vermeld.
Cassatiemiddel:
(zie 3.1; red.)
Hoge Raad:
3 Beoordeling van het middel
3.1
Het middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring onder 1 ten aanzien van het (voorwaardelijk) opzet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans ontoereikend is gemotiveerd.
3.2.1
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
hij op 25 juli 2004 te Horst, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk personen van het leven te beroven, tegen het verkeer in (zogenaamd spookrijdend) — gaand in de richting Venray — met een snelheid van ongeveer 100 km per uur heeft gereden over de vluchtstrook van de autosnelweg A73 en vervolgens met dat opzet meermalen op het moment dat bestuurders van motorrijtuigen hem, verdachte, komende uit de richting Venray, gezien zijn, verdachtes, rijrichting over de linkerrijbaan van die A73 tegemoet kwamen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig naar die linkerrijbaan heeft gestuurd en die linkerrijbaan tegen het verkeer in (zogenaamd spookrijdend) is blijven volgen, waardoor telkens voornoemde bestuurders van motorrijtuigen moesten uitwijken om een botsing of aanrijding met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig te voorkomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a
een proces-verbaal van politie opgemaakt door de verbalisanten J.A.J. Nillesen en K.J.G.W. Schepers, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten, dan wel een van hen:
Op 25 juni 2004 omstreeks 05.45 uur, (hof: blijkens het proces-verbaal bevindingen politie regio Limburg Noord, district Ve/Horst, mutatienummer: PL2350/04–099206, dossierpagina: 10, d.d. 14 september 2004 opgemaakt door verbalisant J.A.J. Nillesen dient dit 25 juli 2004 te zijn) bevonden wij ons te Horst. Wij ontvingen mobilofonisch bericht van de meldkamer dat er zojuist een snelkraak had plaatsgevonden bij de opticien (…), gelegen aan de …straat te Horst.
Bij deze snelkraak waren mannen betrokken. Deze mannen hadden de plaatsdelict verlaten met een blauwe personenauto en een witte bestelbus met Belgisch kenteken. Wij reden richting de rotonde met de Venloseweg en Stationstraat. Op het moment dat wij over de rotonde reden, zag ik, verbalisant Schepers, dat over de Venloseweg, komende uit de richting van het centrum van Horst, een witte bestelbus met Belgisch kenteken naar de rotonde toe gereden kwam. Ik, Nillesen, sloeg onmiddellijk rechtsaf de Venloseweg op met het doel om deze bestelbus tot stoppen te dwingen.
Wij zagen dat die bestuurder van de witte bestelbus de rotonde in tegenovergestelde rijrichting opreed en vervolgens op de Meldersloseweg reed in de richting van de A73. Onmiddellijk stelden wij het zwaailicht met sirene en de ‘Stop Politie’ transparant in werking. Wij zagen dat hij over de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer over de Melderloseweg richting de A73 reed. Wij zagen dat hij de vluchtheuvel bij de op en afritten van de A73 links voorbij reed. Wij zagen, dat hij afremde en linksaf de afrit, bestemd voor het verkeer vanuit de richting Venray, tegen de verkeersstroom in, zogenaamd spookrijdend opreed. Wij verbalisanten volgden hem op korte afstand in de hoop dat we hem tot stoppen konden dwingen voordat hij spookrijdend de A73 op zou rijden. Wij zagen dat hij zijn weg vervolgde over de vluchtstrook. Wij zagen dat op de A73 veel vakantieverkeer reed. Wij zagen, dat de bestuurder van voornoemde witte bestelbus op het moment dat er enkele auto’s en auto’s met caravans ons tegemoet kwamen rijden, hij doelbewust de rijbaan van de A73 opreed in de richting van die voertuigen, waardoor de bestuurders van het tegemoetkomend verkeer moesten uitwijken. Wij zagen dat door de reacties een aantal bestuurders van de tegemoetkomende auto’s de vluchtstrook opreden en daardoor direct op ons toe gereden kwamen, waardoor er onmiddellijk gevaar voor een botsing ontstond met ons en die andere voertuigen op de A73. Wij zagen, dat op het moment dat er even geen verkeer kwam de bestuurder van de witte bestelbus terug reed naar de vluchtstrook, kennelijk met het doel dat wij hem niet konden passeren.
Op het moment dat er weer verkeer uit tegengestelde richting kwam, herhaalde de bestuurder van die witte bestelbus zijn handelingen. Wij zagen opnieuw, dat het tegemoetkomend verkeer moest remmen en uitwijken om een aanrijding met hem te voorkomen. Wij zagen, dat er door de uitwijkmanoeuvres van het tegemoetkomend verkeer op de vluchtstrook wij en het overige verkeer ernstig in gevaar werden gebracht. Op het moment dat de bestuurder op het viaduct over de Tienrayse weg te Horst reed, zagen wij, dat hij opnieuw de rijbaan van de A73 spookrijdend opreed richting het tegemoetkomend verkeer. Op het moment dat de bestuurder van die witte bestelbus weer de rijbaan van de A73 op was gereden richting het tegemoetkomend verkeer, zagen wij, terwijl wij over de vluchtstrook reden, dat een oranje vrachtauto moest uitwijken naar de vluchtstrook. Om een aanrijding met deze vrachtauto te voorkomen, stuurde ik, Nillesen, de politieauto de rijbaan van de A73 op, waarbij er op dat moment op die rijstrook geen verkeer was. Op de linkerrijstrook reed op dat moment een auto met een caravan. Wij reden tussen de vrachtauto en de auto met caravan door. Wij zagen toen, dat de bestuurder van die witte bestelbus ter hoogte van de afrit naar de Tienrayseweg een scherpe bocht naar links maakte. Wij zagen, dat die bestuurder de macht over het stuur kwijtraakte en dat de witte bestelbus een kwartslag draaide. Wij zagen dat er rook van de banden afkwam. Wij zagen, dat die witte bestelbus op de linker zijkant kantelde en gedeeltelijk op de vluchtstrook en in de berm van de A73 tot stilstand kwam. Wij brachten onze politieauto achter de witte bestelbus tot stilstand.
Wij zagen dat door de kapotte voorruit van die witte bestelbus een man naar buiten kwam gekropen. Na zijn aanhouding hoorde ik, Schepers, dat de verdachte tegen mij zei dat hij het wel kicken vond om met die auto tegen het verkeer in te rijden.
b
een proces-verbaal van politie opgemaakt door de verbalisant T.H.M. Scholten, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
Op 25 juli 2004 werd voor mij geleid een persoon genaamd W.P., geboren Choszczno (Polen) op … 1971. Ik vroeg hem waarom hij het verkeer zo ernstig in gevaar had gebracht.
Hij antwoordde: ‘Dat was toch maar even flink kicken om zo op auto’s in te rijden’.
c
een proces-verbaal van politie opgemaakt door de verbalisant J.A.J. Nillesen, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
Bij de achtervolging op 25 juli 2004 van W.P., rijdende in een witte bestelbus, reed deze, op het moment dat hij de vluchtstrook, langs de hoofdrijbaan, van de A73 spookrijdend opreed met een snelheid van honderd kilometer per uur. Ik, verbalisant Nillesen, moest in ieder geval deze snelheid rijden om hem bij te kunnen houden. De afstand tussen de afrit A73 en waar de verdachte de macht over het voertuig kwijtraakte en tot stilstand kwam, bedraagt circa 2,4 kilometer.
d
de verklaring van de getuige J.A.J. Nillesen ter terechtzitting in hoger beroep van 18 mei 2005, voor zover inhoudende:
Op 25 juli 2004, op het moment dat wij te Horst achter de verdachte reden op de A73 passeerden ons enkele keren auto’s met caravan. Verdachte stuurde het bestelbusje schuin de snelweg op en ging op het rijvlak van de hem tegemoetkomende auto’s rijden. Verdachte reed daarna in een rechte lijn op de auto’s af. De tegemoetkomende voertuigen dienden voor verdachte uit te wijken. De afstand op het moment dat verdachte het bestelbusje de snelweg opreed tot de hem tegemoetkomende auto’s met caravan was tussen de tweehonderd en driehonderd meter.
Deze tegemoetkomende auto’s weken uit voor verdachte en kwamen op het rijvlak terecht waar wij ons bevonden. De verdachte nam duidelijk het risico dat hij in botsing zou komen met de hem tegemoetkomende auto’s. Deze tegemoetkomende auto’s weken telkens uit en het gevaar was aanwezig dat deze auto’s tegen ons aanreden. Wij dienden een manoeuvre uit te voeren om deze auto’s te ontwijken. De eerste keer dat de verdachte van de vluchtstrook afreed, de andere auto’s tegemoet, reden wij vlak achter hem, ongeveer op een afstand van tien tot vijftien meter. Wij hebben vervolgens meer afstand genomen en meer ruimte gecreëerd, dit gezien het handelen van verdachte. Toen de eerste tegemoetkomende auto gepasseerd was ging verdachte weer op de vluchtstrook rijden tot het moment dat een volgende auto ons tegemoet kwam rijden.
Verdachte herhaalde zijn handelen door opnieuw van de vluchtstrook af te rijden naar het rijvlak van de tegemoetkomende auto. Wij en de tegemoetkomende auto hebben door het handelen van verdachte gevaar gelopen. Wij hebben op dat moment op de rem getrapt, afstand genomen en verdachte meer ruimte gegeven.
De tegemoetkomende auto met caravan kon voor verdachte uitwijken. De tweede keer dat verdachte de bewuste handeling verrichte was vrijwel identiek aan de eerste handeling. De tegemoetkomende auto kwam op de vluchtstrook terecht. Er was sprake van botsgevaar met ons voertuig. De A73 maakte op een gegeven moment een bocht. Wij zagen dat verdachte keerde ter hoogte van de zich daar bevindende afrit en vervolgens slipte. De verdachte raakte de macht over de bestelbus kwijt en kantelde op een zijkant waarna de bestelbus tot stilstand kwam. Wij gingen ter plaatse. Verdachte probeerde via de voorruit van de bestelbus naar buiten te kruipen. Naar alle waarschijnlijkheid was de snelheid van het de verdachte tegemoetkomende verkeer ongeveer tachtig kilometer per uur. De tweede keer dat verdachte op de rijstrook van het tegemoetkomende verkeer is gaan rijden is een vrachtauto uitgeweken de vluchtstrook op terwijl twee rijbanen daarnaast een auto met een caravan reed in dezelfde rijrichting als de vrachtauto. De vrachtwagen kwam op ons afgereden en wij zijn uitgeweken naar de rijbaan op de A73, direct naast de vluchtstrook. Het de verdachte tegemoetkomende verkeer heeft voor hem moeten remmen. De verdachte heeft een aantal keren zodra hij tegemoetkomend verkeer zag, de vluchtstrook verlaten en is op de snelweg gaan rijden, op de rijstrook van het tegemoetkomende verkeer. De afstand die de verdachte spookrijdend heeft afgelegd was ongeveer drie kilometer. Wij zijn achter de bestelauto aangereden, op de vluchtstrook van de snelweg. De verdachte stak op een gegeven moment schuin over. In mijn beleving is verdachte op 25 juli 2004 driemaal de snelweg opgereden recht op het tegemoetkomende verkeer af dat voor hem uitweek en dat verdachte vervolgens telkens de bestelbus terugstuurde naar de vluchtstrook.
In mijn beleving was sprake van een reële mogelijkheid dat wij in botsing waren gekomen met een ander voertuig ten gevolge van het handelen van verdachte.
e
de verklaring van de getuige K.J.G.W. Schepers ter terechtzitting in hoger beroep van 18 mei 2005, voor zover inhoudende:
De inhoud van het proces-verbaal dat op 25 juli 2004 door mij en mijn collega is opgemaakt, is correct. Wij kregen in de vroege ochtend van die dag een melding dat een snelkraak was gepleegd in de gemeente Horst. Wij kregen de omschrijving van de voertuigen waarin de verdachten vertrokken waren, en niet lang na de melding zagen wij op een rotonde een van de voertuigen rijden. Dit betrof de door de verdachte bestuurde witte bestelauto met Belgisch kenteken. De verdachte reed met de witte bestelauto vervolgens richting de A73 en reed de snelweg op, tegen het tegemoetkomend verkeer in. Wij zijn achter de verdachte aangereden op de vluchtstrook.
Verdachte reed met hoge snelheid. Op de snelweg bevonden zich auto’s met caravans. Wij reden nog steeds achter de bestelauto aan. Op een gegeven moment kwam een auto met caravan in onze richting gereden. De verdachte ging van de vluchtstrook af en reed met de bestelauto op deze auto af. Hij ging op de rijbaan rijden waar de auto met de caravan reed. De bestuurder van de auto met caravan moest uitwijken voor verdachte. De verdachte voerde de manoeuvre bewust uit. Vervolgens ging verdachte weer voor ons op de vluchtstrook rijden. De verdachte heeft zijn eerste handeling, het bewust de snelweg opsturen van de bestelbus op het moment dat een ander voertuig in aantocht was, waarbij verdachte op dezelfde rijstrook ging rijden, nog een keer herhaald. De tweede maal dat verdachte deze handeling uitvoerde week een oranje vrachtwagen voor hem uit naar de vluchtstrook waar wij reden, tengevolge waarvan wij moesten uitwijken teneinde een aanrijding te voorkomen. De verdachte maakte ter hoogte van een afrit een scherpe bocht, waarschijnlijk om terug te rijden, waarbij de bestelbus omviel. Wij zijn naar de bestelwagen gegaan en ik heb verdachte horen zeggen dat ‘hij het kicken vond’. Volgens mij is de afstand die wij tijdens de achtervolging op de snelweg hebben afgelegd ongeveer tweeënhalf kilometer. Voor zover ik het mij kan herinneren is de verdachte driemaal de snelweg opgereden vanaf de vluchtstrook terwijl op dat moment op de rijstrook waar verdachte ging rijden een auto hem tegemoet kwam rijden. De verdachte maakte op dat moment een manoeuvre schuin de snelweg over naar de rijstrook alwaar het andere voertuig zich bevond. Wij zijn op de vluchtstrook blijven rijden. Ik weet dat in één geval het een auto betrof waarin zich tevens kinderen bevonden. Verdachte heeft telkens bewust de bestelauto de snelweg opgereden tegen het verkeer in. In eerste instantie reed de verdachte op de vluchtstrook. Op het moment dat de verdachte de bestelbus de snelweg op reed vanaf de vluchtstrook was zijn afstand tot het tegemoetkomend verkeer naar mijn schatting tweehonderd tot driehonderd meter. De auto met caravan is voor verdachte uitgeweken. De bestuurder van de auto met caravan reageerde vrij snel. Volgens mij is verdachte driemaal de snelweg opgereden vanaf de vluchtstrook. De tweede keer dat de verdachte de snelweg op reed hebben wij wat meer afstand van hem gehouden. De eerste keer dat verdachte de manoeuvre uitvoerde reed hij op het andere voertuig af en ging daarna weer op de vluchtstrook rijden. De bestuurder van de auto met caravan reageerde adequaat.
Ter hoogte van het viaduct verrichte de verdachte voor de tweede keer de manoeuvre, waarbij de oranje vrachtauto ons tegemoet kwam rijden op de vluchtstrook. Naar mijn mening was het een levensgevaarlijke situatie. Ik heb paniek gezien bij de andere weggebruikers waar verdachte tegenin gereden is.
Ik heb gillende kinderen op de achterbank gezien.
Ik heb stellig de indruk dat de verdachte bewust een verkeersongeval wilde veroorzaken waarbij wij betrokken zouden raken door zijn handelen. Volgens mij is de verdachte driemaal de snelweg opgereden op 25 juli 2004 op het moment dat een ander voertuig in onze richting kwam rijden en zijn de tegenliggers telkens voor verdachte uitgeweken, terwijl vervolgens verdachte de bestelbus terugstuurde naar de vluchtstrook.
f
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 6 april 2005, voor zover inhoudende:
Ik ben op 25 juli 2004 in Horst in een bestelbus van het merk Mercedes gestapt en ik kwam vervolgens, toen ik wegreed, op de rotonde de politie tegen. Ik nam de eerste afslag de snelweg op.
Toen ik de afslag opreed zag ik een bord waarop stond: ‘ga terug’. De politie reed achter mij aan. Ik reed de snelweg op. Het kan zijn dat ik de auto iets de rijbaan heb opgestuurd. De afstand die ik in tegengestelde richting van het verkeer heb afgelegd bedroeg 2,4 kilometer.
3.2.3
Het Hof heeft met betrekking tot dit feit voorts nog het volgende overwogen:
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van hetgeen aan verdachte onder 1 ten laste is gelegd — kort en zakelijk weergegeven — zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het primair en subsidiair onder 1 ten laste gelegde, nu geen voorwaardelijk opzet te bewijzen valt en dat niet vaststaat dat verdachte rekening heeft moeten houden met de aanmerkelijke kans dat de dood of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen worden veroorzaakt door zijn gedraging, noch opzettelijk zijn gedraging heeft verricht, ook niet in voorwaardelijke zin.
Het hof is gezien het procesdossier, het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en ter terechtzitting in hoger beroep, met name de getuigenverklaringen in hoger beroep van de verbalisanten J.A.J. Nillesen en K.J.G.W. Schepers, van oordeel dat verdachte op 25 juli 2004 te Horst, nadat de verdenking van betrokkenheid bij hetgeen onder 2 bewezen is verklaard jegens hem was gerezen, bewust tegen de rijrichting in de A73 is opgereden.
Verdachte heeft vervolgens met een snelheid van ongeveer 100 kilometer per uur zijn weg vervolgd, in eerste instantie rijdende over de vluchtstrook, waarbij de politie de verdachte volgde. De verdachte heeft vervolgens driemaal, zodra hij een tegenligger zag, de door hem bestuurde bestelbus volledig op dezelfde rijbaan als zijn tegenligger gemanoeuvreerd en deze rijrichting vervolgd. De tegenliggers reden op een afstand van steeds 200–300 m. Zij hadden een normale snelheid voor op een autoweg en hebben telkens adequaat gehandeld op het gedrag van verdachte door uit te wijken weswege zich geen ongeval heeft voorgedaan. Zodra de verdachte geen tegenligger zag stuurde hij telkens de bestelbus terug naar de vluchtstrook. De verdachte heeft de gedragingen voornoemd over een afstand van zo’n 2,5 kilometer verricht.
Het hof acht op grond van het hiervoor overwogene bewezen dat sprake is van zo’n gevaarzettend handelen van verdachte dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat daardoor de inzittenden van de tegenliggers dodelijk zouden verongelukken. Het hof acht derhalve het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte op de dood van de inzittenden van de tegenliggers bewezen.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer van de raadsman van verdachte in al zijn onderdelen.
3.3
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg — zoals hier de dood — is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het — behoudens contra-indicaties — niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard (vgl. HR 25 maart 2003, NJ 2003, 552).
Ook zeer gevaarlijke gedragingen in het verkeer kunnen onder omstandigheden (poging tot) doodslag opleveren, met dien verstande dat in een geval waarin de gebezigde bewijsmiddelen nopen tot de gevolgtrekking dat de verdachte door zijn handelwijze ook zelf aanmerkelijk levensgevaar heeft gelopen, de rechter in zijn oordeel dient te betrekken dat — behoudens aanwijzingen voor het tegendeel — naar ervaringsregelen niet waarschijnlijk is dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat een frontale botsing met een tegemoetkomende auto zal plaatsvinden, en hij als gevolg van zijn gedraging zelf het leven zal verliezen, eveneens op de koop toe neemt (vgl. HR 15 oktober 1996, NJ 1997, 199).
3.4
Het Hof heeft in de bewijsmotivering feitelijk vastgesteld dat:
Your ads will be inserted here by
Easy Plugin for AdSense.
Please go to the plugin admin page to
Paste your ad code OR
Suppress this ad slot.
i
de verdachte in een kennelijke poging aan de politie te ontkomen in de vroege morgen van 25 juli 2004 bewust als spookrijder, dus tegen het verkeer in, een autosnelweg is opgereden;
II
de verdachte daarbij over een traject van omstreeks 2,5 kilometer met een snelheid van ongeveer 100 kilometer per uur afwisselend over de vluchtstrook en de rijbaan heeft gereden;
iii
de verdachte tot driemaal toe bij tegemoetkomend verkeer bewust op de rijstrook van dat tegemoetkomende verkeer is gaan rijden, waardoor dat verkeer dat met een voor de autosnelweg normale snelheid reed, moest uitwijken om een ongeval te voorkomen;
iv
de verdachte bij zijn daaropvolgende aanhouding verklaarde dat hij ‘het kicken vond om met zijn auto tegen het verkeer in te rijden’.
3.5
Het oordeel van het Hof dat de verdachte aldus en onder die omstandigheden handelend zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zich in de hem tegemoetkomende auto’s bevindende personen door zijn toedoen zouden verongelukken en dat derhalve het opzet van de verdachte in de zin van voorwaardelijk opzet op de dood van die personen was gericht, geeft geen blijk van een onjuiste opvatting omtrent hetgeen hiervoor onder 3.3 is vooropgesteld. Het is evenmin onbegrijpelijk.
3.6
Het middel faalt.
4 Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte, die zich in voorlopige hechtenis bevindt, heeft op 14 juni 2005 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden.
Dit moet leiden tot strafvermindering.
5 Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen andere dan de hiervoor onder 4 vermelde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6 Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
Vermindert deze in die zin dat deze drie jaren en tien maanden beloopt;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Conclusie
A‑G mr. Machielse
1
Het Gerechtshof ‘s‑Hertogenbosch heeft verdachte op 1 juni 2005 voor 1 primair. ‘Poging tot doodslag, meermalen gepleegd’, 2. ‘Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak’, 3 primair. ‘Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel’, 4. ‘Als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard’ en 5. ‘Overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie jaren. Tevens heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd zoals in het arrest aangegeven.
2
Mr. M.J.C. Zuurbier, advocaat te ‘s‑Hertogenbosch, heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld.
Mr. A. Lina, advocaat te Venlo, heeft tijdig een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.
3.1
Het middel klaagt erover dat het hof ten aanzien van feit 1 ten onrechte bewezen heeft verklaard dat er sprake is van zo’n gevaarzettend handelen van verdachte dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat daardoor inzittenden van de tegenliggers dodelijk zouden verongelukken. Aldus zou het hof ten onrechte het (voorwaardelijk) opzet van verdachte op de dood van die inzittenden bewezen hebben verklaard.
3.2
Ten laste van verdachte is — voor zover van belang — bewezen verklaard, dat hij:
op 25 juli 2004 te Horst, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk personen van het leven te beroven, tegen het verkeer in (zogenaamd spookrijdend) — gaand in de richting Venray — met een snelheid van ongeveer 100 km per uur heeft gereden over de vluchtstrook van de autosnelweg A73 en vervolgens met dat opzet meermalen op het moment dat bestuurders van motorrijtuigen hem, verdachte, komende uit de richting Venray, gezien zijn, verdachtes, rijrichting over de linkerrijbaan van die A73 tegemoet kwamen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig naar die linkerrijbaan heeft gestuurd en die linkerrijbaan tegen het verkeer in (zogenaamd spookrijdend heeft gestuurd en die linkerrijbaan tegen het verkeer in (zogenaamd spookrijdend) is blijven volgen, waardoor telkens voornoemde bestuurders van motorrijtuigen moesten uitwijken om een botsing of aanrijding met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig te voorkomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3.3
Het hof heeft de volgende bewijsmiddelen gebezigd — voor zover van belang —:
(zie arrest HR onder 3.2.2.; red.)
3.4
Voorts heeft het hof nog overwogen:
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt — ook in zijn onderdelen — slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Het hof overweegt meer in het bijzonder als volgt.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van hetgeen aan verdachte onder 1 ten laste is gelegd — kort en zakelijk weergegeven — zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het primair en subsidiair onder 1 ten laste gelegde, nu geen voorwaardelijk opzet te bewijzen valt en dat niet vaststaat dat verdachte rekening heeft moeten houden met de aanmerkelijke kans dat de dood of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen worden veroorzaakt door zijn gedraging, noch opzettelijk zijn gedraging heeft verricht, ook niet in voorwaardelijke zin.
Het hof is gezien het procesdossier, het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en ter terechtzitting in hoger beroep, met name de getuigenverklaringen in hoger beroep van de verbalisanten J.A.J. Nillesen en K.J.G.W. Schepers, van oordeel dat verdachte op 25 juli 2004 te Horst, nadat de verdenking van betrokkenheid bij hetgeen onder 2 bewezen is verklaard jegens hem was gerezen, bewust tegen de rijrichting in de A73 is opgereden. Verdachte heeft vervolgens met een snelheid van ongeveer 100 kilometer per uur zijn weg vervolgd, in eerste instantie rijdende over de vluchtstrook, waarbij de politie de verdachte volgde. De verdachte heeft vervolgens driemaal, zodra hij een tegenligger zag, de door hem bestuurde bestelbus volledig op dezelfde rijbaan als zijn tegenligger gemanoeuvreerd en deze rijrichting vervolgd. De tegenliggers reden op een afstand van steeds 200–300 m. Zij hadden een normale snelheid voor op een autoweg en hebben telkens adequaat gehandeld op het gedrag van verdachte door uit te wijken weswege zich geen ongeval heeft voorgedaan. Zodra de verdachte geen tegenligger zag stuurde hij telkens de bestelbus terug naar de vluchtstrook. De verdachte heeft de gedragingen voornoemd over een afstand van zo’n 2,5 kilometer verricht.
Het hof acht op grond van het hiervoor overwogene bewezen dat sprake is van zo’n gevaarzettend handelen van verdachte dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat daardoor de inzittenden van de tegenliggers dodelijk zouden verongelukken. Het hof acht derhalve het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte op de dood van de inzittenden van de tegenliggers bewezen.
3.5
De steller van het middel wijst mijns inziens terecht op een zekere spanning die bestaat tussen de benadering van het hof en datgene wat de verbalisanten in hun processen-verbaal en als getuigen ter terechtzitting in appel hebben verklaard. Het hof overwoog in de bijzondere bewijsoverwegingen dat de tegenliggers van verdachte niet betrokken zijn geraakt bij een ongeval omdat zij adequaat op diens gedrag hebben gereageerd door uit te wijken. Verbalisanten geven juist aan dat dit uitwijken door de tegenliggers voor verdachte gevaarlijke situaties in het leven riep, omdat tegenliggers naar de vluchtstrook uitweken en aldus een frontale botsing met de politieauto riskeerden. De steller van de tenlastelegging heeft het zich -en het hof‑ denk ik moeilijk gemaakt door de tenlastelegging zo in te richten dat de aanmerkelijke kans dat tegenliggers het leven zouden verliezen uitsluitend is geschetst tegen de achtergrond van een mogelijke botsing met het door verdachte bestuurde busje en niet met een achter verdachte rijdende politieauto. Ik had mij kunnen voorstellen dat de tenlastelegging ook dat andere scenario had beschreven, nu dit door verbalisanten als meest bedreigend is gezien.
Nu dat evenwel niet is gebeurd moeten we er maar van uitgaan dat de tenlastelegging geen ruimte biedt voor deze mogelijkheid en alleen maar doelt op het gevaar van een aanrijding met de door verdachte bestuurde bus.
In de op het middel gegeven toelichting geeft de steller van het middel de feiten en omstandigheden weer waarom er volgens hem geen sprake is van zulk een aanmerkelijk gevaar. Zo heeft de verdachte niet 120 km/uur of meer gereden, voerde de achtervolgende politieauto de sirene, het zwaailicht en de verlichte transparant, waardoor het tegemoetkomende verkeer tijdig werd gewaarschuwd en geeft een snelweg voldoende uitwijkmogelijkheden. Overigens mist het middel op een enkel punt feitelijke grondslag. Het stelt dat niet zou zijn gebleken dat het tegemoetkomend verkeer zich bevond op beide rijbanen (bedoeld zal zijn: rijstroken). Uit bewijsmiddel 1 valt af te leiden dat op een bepaald moment een vrachtwagen moest uitwijken voor verdachte en op de vluchtstrook ging rijden, terwijl in dezelfde rijrichting op de linker rijstrook een auto met caravan naderde, met als gevolg dat de verbalisanten tussen de hen tegemoetkomende vrachtauto en de auto met caravan door moesten rijden.
De vraag die nu beantwoord moet worden is of deze wijze van rijden een aanmerkelijke kans op het overlijden van de tegenliggers bij een botsing in het leven heeft geroepen, maar vooral of verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard en op de koop toe heeft genomen.
3.6
In HR 25 maart 2003, NJ 2003, 552, r.o. 3.6 heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg — zoals hier de dood — is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip ‘aanmerkelijke kans’ afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld.
Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het — behoudens contra-indicaties — niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Over voorwaardelijk opzet in het verkeer heeft de Hoge Raad zich al een aantal malen uitgelaten. Het bekendste voorbeeld is HR 15 oktober 1996, NJ 1997, 199.* [1] In die zaak ging het om de bestuurder van een Porsche, die kort voor een fatale aanrijding met dodelijke afloop, al op zeer riskante wijze een aantal pogingen had gedaan een inhaalmanoeuvre uit te voeren. De laatste poging werd zijn medepassagier en de passagiers van een tegemoetkomende auto fataal. De Hoge Raad overwoog in rechtsoverweging 5.3. allereerst dat artikel 287 Sr in dergelijke gevallen van toepassing kan zijn: niet alleen ingeval van opzet, maar ook
indien moet worden aangenomen dat de verdachte zich aan de aanmerkelijke kans dat andere verkeersdeelnemers door zijn gedraging het leven zullen verliezen willens en wetens heeft blootgesteld, met dien verstande dat hij — in plaats van erop te rekenen dat een en ander wel goed zou aflopen — de aanmerkelijke kans dat anderen door zijn gedrag het leven zullen laten desbewust heeft aanvaard en op de koop toegenomen.
Vervolgens heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het bewijs van het voorwaardelijk opzet ontoereikend met redenen was omkleed en daartoe overwogen:
5.4
In gevallen als het onderhavige, dat zich hierdoor kenmerkt dat de gebezigde bewijsmiddelen nopen tot de gevolgtrekking dat de verdachte door zijn handelwijze ook zelf aanmerkelijk levensgevaar heeft gelopen, dient de rechter evenwel in zijn oordeel te betrekken dat — behoudens aanwijzingen voor het tegendeel — naar ervaringsregelen niet waarschijnlijk is dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat een frontale botsing met een tegemoetkomende auto zal plaatsvinden, en hij als gevolg van zijn gedraging zelf het leven zal verliezen, eveneens op de koop toe neemt.
5.5
Gelet op het evenoverwogene en in aanmerking genomen dat de gebezigde bewijsmiddelen inhouden dat de verdachte meermalen — kennelijk om een botsing te vermijden — een ingezette inhaalmanoeuvre heeft afgebroken vooraleer de in de bewezenverklaring bedoelde fatale inhaalmanoeuvre uit te voeren, hetgeen er op wijst dat althans in de voorstelling en naar de verwachting van de verdachte laatstbedoelde manoeuvre niet tot een botsing zou leiden, behoeft de bewezenverklaring, in het bijzonder voorzover daarbij is aangenomen dat verdachtes opzet was gericht op de dood van de slachtoffers, nadere motivering.
In andere zaken was uit uitlatingen van verdachte wel op te maken dat hij de aanmerkelijke kans op de koop toenam. In HR 17 december 1996, NJ 1997, 245 ging het om een automobilist die, vluchtend voor de politie, in Amsterdam een fietser aanreed. Het hof achtte voorwaardelijk opzet bewezen. Als bewijsmiddel werd onder andere verdachtes verklaring gebezigd, waarin verdachte uit de doeken deed welke afwegingen hij tijdens het vluchten had gemaakt:
De rit duurde ongeveer tien minuten. Ik was ziek, omdat ik behoefte had aan heroïne. Ik heb maar half nagedacht bij het autorijden. Ik reed door een rood verkeerslicht terwijl de politie achter me aan zat. Ik dacht: ‘Het is gevaarlijk, ik moet ophouden’. Ik twijfelde. Ik negeerde mijn medepassagiers die aandrongen te stoppen. Ik wilde de politie ontkomen.
In HR 23 januari 2001, NJ 2001, 327 ging het weer om een automobilist die, vluchtende voor de politie, drie fietsers aanreed. In de bewijsoverweging van het hof is opgenomen dat de verdachte heeft verklaard dat hij ‘koste wat het kost’ aan de politie wilde ontkomen, uit welke verklaring het voorwaardelijk opzet werd afgeleid.* [2]
Soms wordt voorwaardelijk opzet aangenomen ook al ontbreken uitlatingen van verdachte die in die richting wijzen. Maar dan kunnen de aard van het handelen en de omstandigheden waaronder verdachte heeft gehandeld voldoende houvast bieden om voorwaardelijk opzet aan te nemen.* [3] Het hof Arnhem heeft bijvoorbeeld op 16 december 2005 voorwaardelijk opzet aangenomen bij een verdachte die eveneens op de snelweg (nb: dezelfde snelweg, de A73) al spookrijdend aan de politie heeft willen ontsnappen, zij het dat die verdachte het nog bonter maakte door nog harder én met gedoofde lichten te rijden. Het hof overwoog:
Op grond van het bovenstaande moet naar het oordeel van het hof worden aangenomen dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat andere verkeersdeelnemers door zijn gedragingen het leven zouden verliezen, met dien verstande dat hij — in plaats van erop te kunnen rekenen dat een en ander wel goed zou aflopen — de aanmerkelijke kans dat anderen door zijn gedrag het leven zouden laten desbewust heeft aanvaard en op de koop toegenomen. Naar de ervaring leert riepen verdachtes gedragingen in de omstandigheden van het onderhavige geval niet alleen een aanmerkelijke kans op een ongeval in het leven, maar ook een aanmerkelijke kans op een ongeval met dodelijke afloop.* [4]
3.7
Terug naar de onderhavige zaak. Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte, vluchtend voor de politie, met een bestelbus al spookrijdend een snelweg is opgereden. Het hof heeft kennelijk aangenomen, en uit de door verbalisanten geschetste toedracht ook kunnen aannemen, dat verdachte doelbewust aan de verkeerde kant de autoweg is opgereden. Tegemoetkomend verkeer, waaronder een vrachtauto en een auto met caravan, moest voor hem remmen en/of uitwijken. In tegenstelling tot het Porsche arrest, waarbij de verdachte telkens trachtte uit te wijken voor tegemoetkomend verkeer, heeft de verdachte blijkens de gebezigde bewijsmiddelen zijn bestelbus juist meerdere malen naar de rijbaan van het tegemoetkomende verkeer gebracht en daarmee de tegenliggers gedwongen om uit te wijken.
De chauffeur in het Porsche arrest heeft door zijn handelen wel doen blijken niet uit te zijn op een frontale botsing, door telkens voor een tegenligger op het allerlaatste moment weer naar de eigen weghelft terug te keren. In verdachtes gedrag is niets te bespeuren dat erop zou kunnen wijzen dat verdachte een botsing met een tegenligger toch maar liever niet voor zijn rekening wilde nemen. Blijkens bewijsmiddel 2 heeft de verdachte gezegd: ‘Dat was toch maar even flink kicken om zo op auto’s in te rijden’.
Verdachte lijkt naar ervaringsregels een aanmerkelijke kans op een dodelijke botsing in het leven te hebben geroepen en de afloop gewoon te hebben afgewacht, het erop aan laten komen, hetgeen wat anders is dan te hebben gehoopt op de goede afloop.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij niet koste wat het kost wilde ontkomen. Aan die verklaring heeft het hof kennelijk geen waarde gehecht. Het criterium van voorwaardelijk opzet kan immers, gelet op de hierboven geciteerde rechtsoverweging in het Porsche arrest, behalve op grond van de (subjectieve) verklaring van de verdachte ook worden aangenomen op grond van de bijzondere (objectieve) omstandigheden van het geval. Deze objectieve omstandigheden spreken de verklaring van de verdachte dat hij niet koste wat het kost wilde ontkomen tegen: hij heeft meermalen zijn bestelbus recht op tegenliggers gestuurd, over een kilometerslange afstand.
4
’s Hofs oordeel dat er in casu sprake is van voorwaardelijk opzet getuigt mijns inziens niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk. Het kan ook genoegzaam uit de bewijsmiddelen worden afgeleid. Het middel faalt.